DiversityMigration

Integratie en angst

By Saturday 20 September 2003 No Comments

In het huidige integratiedebat zijn de gemoederen erg verhit geraakt. We horen vooral autochtonen en enkele allochtonen die reeds een plek in het publieke domein hebben bemachtigd roepen. Opvallend daarbij is dat het vooral om mannelijke auteurs/sprekers gaat. Daarbij lijken de debatteurs zich te verliezen in de zoektocht naar nieuwe terminologieën en verklaringen (de tribalisering van moslims door Philipse), in polemiek (de reactie van Ramdas op Philipse), in retoriek (Scheffer, Schnabel) of diepgaande inconsequentie (Bolkestein die in zijn haast de blanke top der duinen voor het nageslacht te bewaren, wel Nederlanders in Europa maar niet Turken in Nederlandve bitter weinig ondervonden, wat nauwelijks uitnodigt om je over te geven aan het verkwikkende bad van de Verlichting.

Integratie en angst

In het huidige integratiedebat zijn de gemoederen erg verhit geraakt. We horen vooral autochtonen en enkele allochtonen die reeds een plek in het publieke domein hebben bemachtigd roepen. Opvallend daarbij is dat het vooral om mannelijke auteurs/sprekers gaat. Daarbij lijken de debatteurs zich te verliezen in de zoektocht naar nieuwe terminologieën en verklaringen (de tribalisering van moslims door Philipse), in polemiek (de reactie van Ramdas op Philipse), in retoriek (Scheffer, Schnabel) of diepgaande inconsequentie (Bolkestein die in zijn haast de blanke top der duinen voor het nageslacht te bewaren, wel Nederlanders in Europa maar niet Turken in Nederlandve bitter weinig ondervonden, wat nauwelijks uitnodigt om je over te geven aan het verkwikkende bad van de Verlichting.

De ontmoeting met de ander brengt simpelweg onzekerheid met zich mee, zich vaak uitend in een angst de ander niet te begrijpen, en tegelijk niet begrepen en overspoeld te worden. Hieruit komen de schijnzekerheid van het hokjesdenken en het als ‘statisch’ afserveren van andere culturen voort. Deze angsten zijn meestal onbewust en diepliggend, individueel ervaren en collectief gedragen, en needless to say gelijkelijk door autochtonen en door allochtonen beleefd. Als het onbekende niet tot het bekende of eigene te reduceren is, treedt er de wens op het onbekende te willen aanpassen, accultureren, integreren of zelfs assimileren. Of soms totaal te negeren en ontkennen. Fixeren van de ander. Het is een manier om met de angst om te gaan, met de onzekerheid en vaagheid die de ontmoeting met zich meebrengt. De angst wordt op deze manier onder controle gehouden en geeft (weer) macht. In de -witte- wetenschap heeft dit geleid tot vele, veelal problematische reducerende modellen als ‘ik- versus wij-culturen’ of ‘self-orientation’ versus ‘collectivity orientation’. Ook hier worden individuen van de klasse ‘de ander’ gereduceerd tot uitwisselbare leden van een amorfe groep. Assimilated by the Borg, een nieuw object voor de latent anticommuch als een cultureel wezen met een dynamische binding tot zijn cultuur. Ook migranten verhouden zich echter dynamisch tot hun cultuur. De vraag die evenwel niet beantwoord wordt is wat of wie de Nederlander is en hoe de onvermijdelijke kruisbestuiving met andere culturen in de afgelopen dertig jaar verweven is geraakt in de Nederlandse identiteit. De teneur in het hele debat is kortom dat er sprake is van twee entiteiten: dé Nederlandse identiteit en dé allochtone identiteit. Het is wij en zij, wij die onze onveranderlijke Nederlandse kwaliteiten dynamisch weten toe te passen op de steeds veranderende wereld om ons heen, intussen edelmoedig en tolerant tegenover de dolende vreemdelingen die berooid aan onze poorten kloppen, en dat zijn zij, afkomstig uit een vreemde, starre, middeleeuwse cultuur, zij, die wel onze Yankee dollar willen hebben, maar niets te maken willen hebben met onze edele principes, die zich afsluiten voor al het lekkers dat Nederland hen te bieden heeft. En al wonen ze hier al vier generaties, spreken zij vloeiend Nederlands en hebben zij een Nederlands paspoort, het blijven zij, de niet-Nederlanders, de verraders in ons midden. Waarom aan een dergelijke illusie vasthouden?

Intussen gaat het prima met de overgrote meerderheid van de allang niet meer zo nieuwe Nederlanders, vinden jongens en meisjes hun weg naar allerlei posities in de maatschappij. Alleen een klein deel, alweer voornamelijk mannen, komt in het nieuws door algemeen als onaangenaam ervaren opinies en/of gedrag. Over deze groep gaat de discussie, op een toon alsof er anderhalf miljoen allochtonen het voortbestaan van het land bedreigen.

Zou het – blank, mannelijk, al dan niet intellectueel middleclass Nederland spitst uw oren – zo kunnen zijn dat deze hele discussie is terug te voeren op basale processen in de menselijke geest, namelijk op de angst die voortkomt uit de ontmoeting met het vreemde? De ontmoeting met het ‘vreemde’, de ‘ander’, brengt altijd gemengde gevoelens met zich mee: nieuwsgierigheid en angst, fascinatie maar ook afkeer, onbegrip en machteloosheid, bezorgdheid of ontkenning, ook nog eens afhankelijk van de omstandigheden waaronder de ontmoeting plaats vindt. Staat men in een positie van macht, van zelfverzekerdheid, of brengt de ander je zekerheden aan het wankelen? In de ontmoeting met de ander zorgt het bewust neerzetten van je eigen cultuur ervoor dat je je eigenheid behoudt en niet gereduceerd wordt tot een andere cultuur of, erger nog, erdoor opgeslokt wordt.

Over de ander wordt steeds in termen van ‘anders’ gesproken: islamitisch, fundamentalistisch, collectivistisch, onaangepast, ongeëmancipeerd, agressief, passief, intolerant, enzovoort. En natuurlijk verwijzen deze definities naar hun impliciete tegenhangers. Na ‘anders’ volgt immers een kenschets van ‘wij’, wat staat voor: witheid, christendom, rationaliteit, civilisatie, tolerantie, openheid, humanisme, redelijkheid, gematigdheid, moderniteit, scheiding van kerk en staat, emancipatie van vrouwen, overlegcultuur, enz. Op bij nadere beschouwing niet zo subtiele wijze wordt ‘wit’ tot onzichtbare norm verheven, op basis waarvan ‘wij’ erbij horen en ‘zij’ niet. Als deze fijne algemene idealen (want veel meer dan dat zijn het ook in Hollandse context niet) in concrete criteria moeten worden omgezet gaat het echter mis. Denk aan de man die verkondigde dat het Wilhelmus toch werkelijk onderdeel van het curriculum van de inburgeringcursus moest zijn. Waarna hij desgevraagd niet meer dan de eerste regel wist te produceren. De kortzichtigheid. De hypocrisie. Plots worden er eisen aan Nederlanderschap gesteld waaraan een autochtoon nooit heeft hoeven voldoen. De migrant wordt in een karikaturaal hokje gestopt, en mag er pas uit als hij witter is dan wit. Als hij zijn betrouwbaarheid heeft bewezen aan de leugendetector van de westerse beschaving. De witte is voor hem en haar weer wat hij altijd al was: de heerszuchtige, onderdrukkende, niet-begrijpen-willende botte boeman van de rest van de wereld. Van het rijtje edele kenmerken van het westen heeft hij of zij aan den lijve bitter weinig ondervonden, wat nauwelijks uitnodigt om je over te geven aan het verkwikkende bad van de Verlichting.

De ontmoeting met de ander brengt simpelweg onzekerheid met zich mee, zich vaak uitend in een angst de ander niet te begrijpen, en tegelijk niet begrepen en overspoeld te worden. Hieruit komen de schijnzekerheid van het hokjesdenken en het als ‘statisch’ afserveren van andere culturen voort. Deze angsten zijn meestal onbewust en diepliggend, individueel ervaren en collectief gedragen, en needless to say gelijkelijk door autochtonen en door allochtonen beleefd. Als het onbekende niet tot het bekende of eigene te reduceren is, treedt er de wens op het onbekende te willen aanpassen, accultureren, integreren of zelfs assimileren. Of soms totaal te negeren en ontkennen. Fixeren van de ander. Het is een manier om met de angst om te gaan, met de onzekerheid en vaagheid die de ontmoeting met zich meebrengt. De angst wordt op deze manier onder controle gehouden en geeft (weer) macht. In de -witte- wetenschap heeft dit geleid tot vele, veelal problematische reducerende modellen als ‘ik- versus wij-culturen’ of ‘self-orientation’ versus ‘collectivity orientation’. Ook hier worden individuen van de klasse ‘de ander’ gereduceerd tot uitwisselbare leden van een amorfe groep. Assimilated by the Borg, een nieuw object voor de latent anticommunistische sciencefiction van voorheen. Dit mechanisme werkt even goed ‘naar binnen’. Immers, een gevoel van belonging is een universeel menselijke behoefte. Ergens toebehoren, jezelf herkennen in de ander, het delen van eenzelfde refentiekader, het delen van een taal en cultuur zijn kenmerken die weliswaar na migratie uitvergroot te zien zijn, maar migranten hebben er geen patent op. Zo laat Von der Dunk (NRC, 2/10/2003) treffend zien hoe al dan niet bewuste selectiemechanismen in Nederland een ongewone habitus buitensluiten en een ‘ons-kent-ons-sfeertje’ doen ontstaan; in studentenhuizen, in het ‘old-boys-ballen-netwerk’ van het bedrijfsleven alsook in de academische wereld en het openbaar bestuur. Birds of a feather flock together. Hiermee zijn de onderliggende angsten, en het meten met twee maten, van de Fortuynen, Bolkesteins en Philipsen geschetst. Maar hoe is het aan de andere kant, in de migratie-experience?

De migrant die in Europa arriveert is niet voorbereid op wat hem of haar te wachten staat. Hij/zij heeft een concreet doel voor ogen: het opbouwen van een menswaardig bestaan, waar dat in het land van herkomst onmogelijk bleek. Daar blijkt nog heel wat bij te komen kijken, omdat een mens in een postindustriële samenleving niet simpelweg ‘s ochtends naar zijn werk kan gaan en ‘s avonds naar huis. Migratie blijkt een levenslang proces dat als een veenbrand soms smeult dan weer oplaait. Op elk moment en op elk vlak is communicatie, en dus plaatsbepaling van het zelf vereist. Verschillende individuen ontwikkelen daarvoor verschillende strategieën. De speelruimte voor ontmoeting tussen nieuwkomer en autochtoon, en de ruimte voor de eigen plaatsbepaling van het individu vis-à-vis de omgeving is niet vanzelfsprekend aanwezig. Belemmeringen kunnen intern of extern zijn: enerzijds een zich vrijwel volledig opsluiten in de traditie, die daarmee starder wordt dan reëel existerend in het land van herkomst (vergelijk de Nederlandse emigranten in Amerika), anderzijds een te opdringerige en dominante houding van de nieuw ontmoete cultuur, een cultuur die niet geïnteresseerd is in de nieuwkomer, anders dan als werkkracht of dankbare leerling-beschaafde. De nieuwkomer wordt enerzijds door die nieuwe samenleving zelden volledig geaccepteerd, en lukt het anderzijds ook vaak niet innerlijk het oude eigene en nieuwe aangeleerde te verzoenen, als dat al een expliciet doel of psychische noodzaak was.

De afgelopen tijd is er een neoconservatieve ‘backlash der bange oude mannen’ te zien, zowel van de kant van de el-Mumni’s als van de Philipsen, die volkomen contraproductief is in het licht van de verklaarde doelstellingen van de heren in kwestie zelf. En dan vooral waar het vrouwen betreft. Ze kunnen het nooit goed doen in de ogen van de patriarchen. Ze zijn te vrij voor de el-Mumni’s, en nog lang niet vrij genoeg voor Philipsen. Dragen ze een hoofddoekje, dan zijn ze hopeloos onderdrukt, doen ze het niet, dan zijn ze ontaard. Maar al te graag staan de witte mannen likkebaardend te wachten tot het moment dat ze er eentje kunnen redden. Bij voorkeur een jong en aantrekkelijk exemplaar. Af en toe valt hen een rijpe mango in de vorm van een Hirsi Ali in de schoot. Zie je wel, zij zegt het toch zelf? Waardoor ze voor de ‘anderen’ weer de gruwelijkste collaborateur is. Al dit gekrakeel belemmert juist elk effectief ingrijpen om verschijnselen als eerwraak in Nederland uit te bannen. Zoals ook het systeem in het geval van Zarife faalde.

Want in het geval van de vrouwelijke migrant in het bijzonder zijn interne belemmeringen als gedwongen uithuwelijking, maagdelijkheidseis en vrouwenbesnijdenis concreet, overweldigend en fysiek, en allerminst academisch. Van de kant van de maatschappij in zijn geheel kunnen zij discriminatie, minimalisatie en isolatie verwachten. In het zelfconcept van ieder mens is een deel dat op het ik gericht is, en een deel dat op het wij gericht is te onderscheiden. Deze polen zijn deel van ieders identiteit, ongeacht de culturele achtergrond. Vrouwen in het algemeen en allochtone vrouwen in het bijzonder kennen een veel grotere verbondenheid met verschillende groepen dan mannen als geheel. Als lid van verschillende collectieven lopen ze dan ook een verhoogd risico op conflicten. Ook kunnen allochtone vrouwen ervoor kiezen een bepaald deel van hun identiteit vanuit strategisch oogpunt te benadrukken, bijvoorbeeld in de strijd tegen seksisme hun vrouwelijke identiteit vooropstellen en in de strijd tegen racisme hun etnische identiteit. Het laatste laat een bondgenootschap met mannen zien en kan als gevolg hebben dat vrouwen in bepaalde situaties meer (onderdrukking) accepteren van hun mannen. Deze etnische loyaliteit kan verward worden met afhankelijkheid van mannen. Toch is dit een wezenlijk onderdeel van het overleven als ‘vreemde’ in een situatie waar de ‘dominante mannelijke witte middenklasse’ zich als norm plaatst.

Kortom, integratie is een onderwerp dat nauw verbonden is met angst. Angst voor het onbekende. Angst van de autochtoon en angst van de allochtoon. Een angst die niemand het recht geeft maar wat gemeenplaatsen uit te kramen, ook en vooral niet in quasi-wetenschappelijk opgedirkte vorm. Het zijn vrouwen die het kind van de rekening worden. Heen en weer geworpen tussen de eisen van de patriarchen. Terwijl de specifieke situatie van integrerende vrouwen leert dat assimilatie absoluut geen vereiste is voor geslaagde integratie, maar ook dat integratie geen kwestie is van even een spoedcursus ‘hoe word ik blanke’. Het is onrealistisch en immoreel om te eisen dat allochtonen zich op commando losmaken van hun achtergrond, en het dient ook geen enkel redelijk nut. Het enige wat van nieuwe Nederlanders kan en mag worden verwacht, is dat ze zich net als de oerlanders aan een paar simpele regels houden, die al uitgebreid in wetten zijn vastgelegd. En die Hollandse identiteit? Blijf zoeken, mannen.

6 oktober 2003

Indra Boedjarath is psycholoog-psychotherapeut en Mark Eijkman is turkoloog.