DiversityMigration

Culturele diversiteit werkt, maar wie heeft er zin in?

By Friday 1 June 2007 No Comments

Het lijkt erop dat de klasse van kunstmanagers behoefte heeft aan een nieuwe definitie van ‘culturele diversiteit’. Niet langer lijkt dat begrip te staan voor de representatie van etnische geschiedenissen en identiteiten in kunst en cultuur. Zo definieerde Joost Smiers – lector aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht – het begrip cultural diversity in een prominent artikel in de Volkskrant onlangs als ‘de verscheidenheid aan aanbieders op de culturele markt’. Het artikel geeft autochtone beleidsmakers het perfecte alibi om de heikele discussie over etnisch-culturele representatie definitief achter zich te laten. Zou het daarom zo prominent in De Volkskrant zijn geplaatst?

Hoe het komt valt moeilijk na te vorsen, maar het is opvallend dat Smiers’ artikel prominent wordt geplaatst, nu hij het begrip culturele diversiteit van zijn etnische betekenis heeft ontdaan. ‘Culturele diversiteit’ doet het aanzienlijk beter, als het wordt gebracht als een nieuwe visie op marktwerking in het culturele veld. Je hebt simpelweg gevestigde aanbieders – zoals het Nederlands Danstheater of het Concertgebouworkest – en niet-gevestigde aanbieders: een ‘diversiteit’ aan ensembles, groepen en individuele kunstenaars die op de markt zouden moeten worden toegelaten. Op die manier zou de ‘closed shop’ van de gevestigde cultuurinstelllingen doorbroken kunnen worden.

Smiers biedt – wellicht onbedoeld – de kunstwereld de ‘grote gelijkmaker’ aan, waarmee de discussie over de representatie van etnische identiteiten in één klap overbodig wordt gemaakt. Culturele diversiteit gaat over marktwerking, niet over etnische identiteit.
Is er een betere ontsnapping denkbaar uit de immer lastige discussie over de plaats die afwijkende identiteiten innemen in het aanbod van kunst en cultuur?
Het artikel laat zien hoe provinciaals er in Nederland wordt gedacht over het begrip culturele diversiteit.
Het is een centraal begrip in bibliotheken vol wetenschappelijke literatuur over etnische verhoudingen in de wereld. De term is historisch verbonden aan de burgerrechten- en emancipatiestrijd van zwarte Amerikanen, en de afgelopen decennia verder gemunt door een lange reeks theoretici en wetenschappers.
Mondiaal vermaarde denkers, van Edward Saïd tot Stuart Hall, van Amartya Sen tot Francis Fukuyama: in hun werk is cultural diversity een centraal begrip en het staat voor de toenemende vermenging van etnisch-culturele identiteiten als gevolg van migratie en globalisering.

Het weghalen van de etnische component uit het begrip culturele diversiteit past naadloos in de tijdgeest. Werd het multiculturele denken eind jaren negentig al steeds vaker aangewezen als oorzaak van de gebrekkige integratie van immigranten, na 9/11 werd ‘cultuurrelativisme’ openlijk bestempeld als verraad aan ‘De Verlichting’.

Culturele diversiteit in etnische zin behoort tot de failliete boedel van het multiculturalisme. De definitie van Smiers sluit aan bij een nieuw jargon van ‘cultuurbeleidsmakers’, dat marktwerking omarmt als panacee voor welk probleem dan ook. En een broertje dood heeft aan zaken die niet luisteren naar de tucht van de markt, zoals etnische geschiedenis en identiteit…
Smiers biedt een alibi aan al diegenen in de cultuursector die de discussie over etnische representatie achter zich willen laten, en nu graag overgaan tot ‘de orde van de dag’. Dit nadat er sinds ongeveer zes jaar een intense discussie heeft plaatsgevonden in het culturele veld over het gebrek aan weerspiegeling van de etnische diversiteit van Nederland in het lokale kunstaanbod.
Onder invloed van het beleid van de vorige staatssecretaris voor cultuur Rick van der Ploeg, een liberale sociaaldemocraat, werd culturele diversiteit in etnische zin een belangrijk criterium voor subsidietoekenning door de overheid voor kunstprojecten.
Het werkte. Nergens in dit land is zo’n vergaand debat gevoerd over interculturalisering als in de kunstensector. Nergens heeft dat ook geleid tot zo’n toename van programma’s ofwel met een intercultureel inhoudelijk aspect, ofwel gericht op een niet langer zuiver autochtoon Hollands publiek.

In de nasleep van die discussie wemelt het van de interculturele theater- en kunstmanifestaties. Orhan Pamuk, inmiddels Nobelprijswinnaar, deed verschillende steden aan en sprak met zowel Turks als Nederlands publiek, een Cordobafestival en een Marokkoweek leidden tot een reeks interculturele theaterproducties, musea belichten voor het eerst op een serieuze manier de geschiedenis en cultuur van onze immigrantengemeenschappen, over de invloed van immigranten op kunst en cultuur in Nederland verscheen een meerdelig standaardwerk.

De ontwikkeling – en serieuze inspanning van velen – in de culturele sector gaf hoop. Blijkbaar kan krachtig overheidsbeleid wel degelijk verandering op gang brengen. Als de overheid zich vernieuwingen ondersteunt, dan kan culturele diversiteit – ik hanteer vanzelfsprekend de definitie van Amartya Sen – worden ingezet als een vernieuwende kracht, als een manier om gevestigde posities te doorbreken en de rechten van culturele minderheden (daar hebben we het over) een plaats te geven in het maatschappelijk leven.

De omwenteling in de culturele sector kwam zo krachtig op gang en werd als zo verfrissend ervaren door velen, dat deze even een breekijzer leek te worden voor verandering in andere sectoren. Culturele instellingen en producenten werden gedwongen om zich in nieuwe doelgroepen te verdiepen, en ontdekten massaal hoe groot het gat is tussen wat zij aanbieden en de belangstelling van ‘het publiek’, dat in grote steden voor de helft uit allochtone jongeren bestaat.
De noodzaak nieuwe publieksgroepen te bereiken – een harde subsidievoorwaarde onder Van der Ploeg – maakte een echte dynamiek los. Het duurde even, maar met enige inspanning bleken interculturele producties en programma’s wel degelijk mogelijk, en er blijkt dus ook publiek voor te zijn.

Culturele diversiteit kán een motor zijn voor vernieuwing, ook in de economie. Afgelopen voorjaar deed ik zelf journalistiek onderzoek naar de stand van het ‘diversiteitsbeleid’ in het MKB, ofwel het Nederlandse midden- en kleinbedrijf. Een sector waar intellectueel Nederland zijn neus voor ophaalt, en waar dus nauwelijks onderzoek wordt gedaan. Maar waarin wel de helft van de arbeidsbevolking emplooi vindt. Als je ergens en indruk kunt opdoen van wat er op grassroots-niveau in onze steden verandert, is het hier.
Het beeld me dit opleverde was tegelijk onthutsend en hoopgevend. Om met het eerste te beginnen: van de vele tientallen brancheorganisaties in het Nederlandse bedrijfsleven, heeft er niet één een concrete strategie of beleid op het gebied van culturele diversiteit. Ook in die sectoren, zoals de bouw en de metaalsector, waar groot gebrek aan arbeidskrachten dreigt, komt geen enkele organisatie verder dan in het openbaar roepen dat men allochtoon personeel zoekt (sorry, de terminologie is hier onvermijdelijk).

Intussen kan geen enkele organisatie, van VNO-NCW tot MKB-Nederland, van organisaties voor vakonderwijs tot werkgeversorganisaties in welke branche dan ook, aangeven wat men precies doet om allochtoon talent aan te trekken. Wel sprak ik in veel van die organisaties mensen die off the record duidelijk maakten hoe schrijnend de situatie is. Ik noem er twee. De een is landelijk projectleider van het MKB-leerbanenplan, een langlopend project dat tienduizenden jongeren via een gesubsidieerde vakopleiding aan werk helpt. Hoeveel jonge allochtonen daarbij zijn, kon de projectleider niet zeggen. ‘Wij registreren dat niet’, zegt hij. Om daar aan toe te voegen: ‘dat lijkt ons ook beter. Want de meeste werkgevers haken direct af als het om allochtone jongeren blijkt te gaan. Dat taboe zijn we definitief gepasseerd in Nederland’.

De tweede was een adviseur, die voor een landelijke organisatie stages moet regelen bij de bedrijven in de regio Rotterdam. ‘Werkgevers die positief staan tegenover stagiaires van allochtone afkomst, ik kom ze heel zelden tegen. Ik breng het wel eens ter sprake, maar meestal wordt dat niet gewaardeerd.’ Van de vele tientallen werkgevers waar deze man contact mee heeft, waren er uiteindelijk twee bereid iets te vertellen over de verhoudingen tussen autochtoon en allochtoon personeel in hun bedrijf. En dat in een regio waar pakweg de helft van het arbeidsaanbod van cultureel gemengde afkomst is…
De werkelijkheid is dat Nederlandse bedrijven niet zitten te wachten op personeel uit onze immigrantengemeenschappen. Dit blijkt uit het feit dat bedrijven die de deur wél open zetten voor allochtone jongeren binnen de kortste ‘verkleuren’. Een Haags verzekeringsbedrijf begon enkele jaren terug allochtone jongeren aan te trekken. Inmiddels is het tachtig procent van het personeel van biculturele afkomst. Het bedrijf wilde niet meedoen aan het onderzoek, omdat het vrijwel geen autochtone werknemers meer kan krijgen. Nog meer publiciteit over het ‘succes’ van het werven van allochtoon personeel, zou ook de laatste Hollandse sollicitanten kunnen afschrikken. De ‘Witte Vlucht’, die ervoor zorgde dat we zitten opgescheept met witte en zwarte scholen, dreigt nu na het onderwijs dus ook segregatie in het bedrijfsleven te gaan veroorzaken.

Wat u hier leest is een primeur. Over ‘witte’ en ‘zwarte’ bedrijven is in Nederland nog niet geschreven. Het is een taboe, waar we doodsbang voor zijn. En terecht. Want als je een tipje van de sluier oplicht, zie je dat de meeste bedrijven in stedelijke regio’s zo benauwd zijn om teveel toeloop van allochtoon personeel te krijgen, dat ze de deur er stijf voor op slot houden.

Nu de hoopgevende ontwikkeling die ik had beloofd. Een bedrijf als de Rabobank heeft ontdekt dat de allochtone bevolking in de steden een markt vormt die volledig braak ligt, omdat andere bedrijven deze markt stelselmatig links laten liggen. Studenten aan lagere en middelbare beroepsleidingen in de grote steden zijn nu voor pakweg de helft van biculturele afkomst. Intussen klaagt het bedrijfsleven dat het niet aan personeel kan komen, nu de economie aantrekt. Ja zelfs stagiaires zouden niet te vinden zijn.

In Utrecht begon een lokale vestiging van genoemde bank contact te leggen tussen de beroepsopleiding in de ‘probleemwijk’ Kanaleneiland en de eigen klantbedrijven in deze omgeving. Binnen drie maanden waren er in deze ene wijk zestig permanente stageplaatsen geregeld, goed voor honderdtachtig merendeels allochtone studenten per jaar. Het project, krap een jaar oud, is nu uitgebreid naar Overvecht, Utrechts tweede probleemwijk. En de resultaten tonen een daverend succes. Binnen een jaar.
Hoezo, ‘we kunnen ze niet vinden’?

De conclusie van dit verhaal is dat zich aan de basis van onze samenleving een revolutie voltrekt. Het gist en het borrelt, de energie van de jonge generatie zoekt zich een uitweg. En wordt belemmerd door een autochtone elite van veertigers en vijftigers die de poorten van onze instituties stijf gesloten houdt voor verandering.
Hier en daar zijn doorbraken te zien, zoals in de cultuursector, en in het initiatief van de Rabobank. Maar tegelijk voltrekt zich – op de golven van de paniek die 9/11 heeft veroorzaakt in de autochtone gemeenschappen van West-Europa – een ideologische restauratie, die deze ontwikkeling blokkeert. Blanke, autochtone mannen en vrouwen die hun positie bedreigd zien door jongere generaties, hebben héél weinig zijn hun culturele vooroordelen opzij te zetten. Keurig schiften ze de autochtone van de allochtone sollicitanten, en geen haan die ernaar kraait.

Het verhaal over de Rabobank, dat alle defaitisme over de jonge, biculturele generatie logenstraft, kon ik aan geen enkele krant of weekblad kwijt. Overal tref je diezelfde autochtone poortwachters, veertigers en vijftigers die aangestoken zijn door de angst voor het islamitische gevaar. Die niet willen zien dat zíj het zijn die door hun angst en vooroordelen de poort gesloten houden, als Cerberus, voor een tweede generatie die ze enkel kennen uit de krant en van tv. Waar ze bang voor zijn, in feite. Waarvan ze niets anders verwachten dan problemen.
Dat het anders kán is dus te zien in de culturele sector en in bedrijven die ervoor kiezen zich serieus in de Tweede Generatie te verdiepen en erin te investeren. Het treurige is dat geen politicus van betekenis sinds 9/11 meer het lef heeft om op zulke ontwikkelingen in te zetten. Terwijl honderden miljoen worden besteed aan het bestrijden van islamitische terreur – waarvan je je af mag vragen wat die in Nederland om het lijf heeft – denkt de regering met twee miljoen klaar te zijn om te regelen dat het bedrijfsleven meer allochtone jongeren opneemt. En hebben we een minister van integratie, die glashard ontkent dat discriminatie en rol speelt op de arbeidsmarkt.
Ex-staatssecretaris Rick van der Ploeg, de eerste politicus die het begrip culturele diversiteit in serieus beleid omzette, verzuchtte onlangs dat je tegenwoordig ‘politiek correct’ bent als je fatsoenlijk probeert te zijn. Dat Volkskrantredacteuren er genoegen in scheppen om het begrip culturele diversiteit door een popi-jopie als Joost Smiers te laten herdefiniëren tot ‘iets met kunst en marktwerking’ is een teken aan de wand. Er was hoop dat de culturele sector verandering zou brengen, maar het is alweer voorbij. Dat de Rabobank laat zien dat veel allochtone jongeren alles doen om kansen te grijpen als die geboden worden, is simpelweg geen nieuws. Het past niet in het plaatje, en zelfs Wouter Bos weet dat hij er niet mee zal scoren. Het is gewoon niet in het belang van de autochtone generatie die de dienst uitmaakt in dit land.
Autochtone veertigers en vijftigers hebben, laten we het nou maar gewoon eens zeggen, helemaal geen belang bij verandering van de status quo, want dat betekent alleen maar meer concurrentie. De Rabobank doet zeer goed werk, en laat zien hoe het kan en hoe het moet. Maar de sinistere realiteit is dat het zittende volksdeel denkt: fijn voor de Rabobank, maar aan ons lijf geen polonaise. Geef ons maar liever de problemen, en uiteindelijk de terreur.
En zo lang dat zo blijft, mogen we gerust het ergste vrezen.

Frank Siddiqui is journalist