DiversityWorld

Europa en Diversiteit

By Sunday 2 May 2010 No Comments

Door de val van de Berlijnse Muur en het uiteenvallen van het communisme in Rusland en Oost-Europa zijn nieuwe vormen van beleid en nieuwe internationale netwerken mogelijk geworden. Oude labels zijn door nieuwe vervangen, zoals ‘botsing der beschavingen’, ‘het einde van de geschiedenis’, ‘de naderende anarchie’ enz. Op grond van post-ideologische filosofieën en een post-nationalistisch optimisme heeft men vraagtekens gezet bij het toekomstige bestaan van natiestaten en een basis gelegd voor de opbouw van een mondiale civil society.


Dit proces ging echter vaak gepaard met bloedige binnenlandse strijd, etnische zuivering en genocide, zoals in het geval van voormalig Joegoslavië en Rwanda. Op een ander niveau gaf het einde van de Koude Oorlog en de heropleving van de godsdienst de aanzet tot nieuwe, wereldwijde geweldstrategieën. Het terrorisme van na 11 september 2001 bleek een nieuwe vorm van geweld, die was tegengesteld aan op traditionele overheidsideologieën gebaseerde vormen. De geglobaliseerde moderniteit gaf gestalte aan hybride terroristische structuren.

In de ogen van veel analisten vertegenwoordigt de wereld van na 11 september een terugkeer naar het harde machtsrealisme in de internationale veiligheid. Vanuit deze visie zijn veiligheidsrelaties onderdeel geworden van een bredere culturele strategie: het lot van de moderne democratie zelf. De verhouding tussen cultuur en internationale politiek werd zo een essentieel element voor de stabiliteit van mondiale veiligheid en vredesinspanningen. Bovendien hebben de groei van horizontale interculturele verbanden en de erosie van het staatsgecentreerde paradigma, waarbinnen men veel moeite heeft met de amorfe en verschuivende constellatie van culturele identiteiten en economische belangen, geleid tot een crisis van het politieke leiderschap in de nieuwe wereldorde.

Het is van belang om op te merken dat de hedendaagse politiek – of zij nu ‘liberaal’ of ‘autocratisch’ is – in elk geval niet meer ‘centro-cratisch’ is (geleid vanuit het centrum). In tegenstelling tot de gangbare opvatting fungeert de politiek slechts zelden als een rotsvast, onbeweeglijk domein. Zoals Collingwood heeft geschreven: ‘Het leven van de politiek is dat van de politieke opvoeding’, en de politieke opvoeding van burgers draait om flexibele omgang met onvoorziene uitdagingen voor de samenleving, die zowel van binnenuit als van buitenaf kunnen komen.

Bovendien kan tegenwoordig een staatsregering niet meer functioneren binnen het kader van een nationale hegemonische cultuur, door Friedrich Nietzsche het ‘koude monster’ genoemd. Zoals we weten, viel het einde van de Koude Oorlog niet alleen samen met de opkomst van mondiale politiek, maar ook met de ineenstorting van de staat als een uiterst complex politiek systeem binnen een afgebakend en afgesloten gebied. Staatsgrenzen doen er nog steeds toe zodra iemand een leger bijeenraapt en het land wil gaan binnenvallen. Maar vanuit het perspectief van mondiale politiek is de staat geen centrale politieke actor meer. Niet aan de staat gelieerde instituties zoals multinationals, partijen, militaire en paramilitaire elites, ngo’s en individuen – en het gaat hier om een grote diversiteit aan groepen overal ter wereld – kunnen heel goed fungeren als politieke en sociologische actoren van verandering.

Ondanks de schijn van het tegendeel zijn de staatselites niet langer de enige beleidsmakers van onze wereld. Hoewel de politieke grenzen niet veel zijn veranderd, is de waarde van het territorium in enge zin wel afgenomen. De ervaring van de Europese Unie is in veel opzichten representatief voor die evolutie, die niet langer het traditionele begrip van de Westfaalse stelsel lijkt te dekken. Het idee dat de staat de organisatievorm van een natie moet zijn, bestaande uit een groep mensen die het gevoel hebben bij elkaar te horen, is de bron geweest van eindeloze verwarring. Ondanks het model van de Franse Revolutie, dat ons politieke denken meer dan 200 jaar heeft gedomineerd, zijn de pijlers van de Europese beschaving niet de natiestaten geweest, maar specifieke culturen. Ook filosofen als Fichte en Hegel, die verlangden naar een staat die de geest van een natie zou uitdrukken, betwijfelden echter of dat in de praktijk kon worden verwezenlijkt.

De waarheid is dat het nationalistische sentiment altijd het rationele werk van de staat heeft gedwarsboomd door de irrationaliteit ervan. Een dergelijk sentiment heeft altijd geweigerd de eigen leefwereld tegenover die van anderen te relativeren, want men sloot de ander altijd uit op basis van regionale identiteit. Specifieke identiteiten zijn nooit onschuldige tradities geweest en hun historische inspanning gericht op universaliteit was altijd gebaseerd op de uitsluiting van andersheid. Zoals de politieke en culturele bestemming van Europa echter laat zien, is het instrumentele universalisme van het nationalistische beginsel een gevaar geworden voor culturele identiteiten zelf. Wat duidelijk blijkt, is dat in een post-nationaal Europa de beste manier om de regionale integriteit van specifieke Europese identiteiten te behouden een multiculturele context van culturele diversiteit is.

Pragmatisch gezien kan niet worden voldaan aan de specifieke aspiraties van verschillende culturen op de normatieve basis van het nationalistische beginsel. Met andere woorden, nationalistische attitudes zijn te zwak om de nationalistische beroering en conflicten op te lossen zonder het fundament van de Europese democratie te vernietigen. Gezien de interculturele situatie in Europa lijkt de idee van ‘Europa’ als een in een zichzelf besloten culturele enclave dan ook achterhaald te zijn. In het geval van Europa zijn de in elkaar grijpende culturen en godsdienstige tradities prima in staat om de islam in het spel van Europese diversiteit op te nemen.

Zoals Ortega Y Gasset fraai heeft verwoord: ‘We hebben de geschiedenis als geheel nodig, niet om erin terug te vallen maar om te zien of we eraan kunnen ontsnappen.’ Ortega is terecht bezorgd over de wijze waarop verantwoordelijkheid voor de geschiedenis bewust wordt genomen. Diversiteit, in plaats van gelijkheid, vormt tegenwoordig een belangrijk fundament van de culturele en politieke constructie van Europa. De vraag voor de ‘politiek van diversiteit’ is echter niet alleen gericht op het ‘wat’ van tradities, maar ook op het ‘hoe’ ervan.

Door het pleidooi voor een cultuur van dialoog rond Europese diversiteit raken nationale en godsdienstige identiteiten niet verouderd; integendeel, men beoogt hun regionale en culturele integriteit juist te behouden binnen het multiculturele kader van de politiek van diversiteit. Pragmatisch gezien kan niet worden voldaan aan de nationale en godsdienstige aanspraken van verschillende culturen en geloven op een instrumenteel universalisme van radicale nationalistische en godsdienstige beginselen. Als zodanig lijkt de idee van Europa als culturele en politieke vesting van op zichzelf staande homogene culturen anachronistisch te zijn. Door de bank genomen geldt echter dat waar en wanneer echte morele vooruitgang werd geboekt in de Europese geschiedenis, men dat heeft bereikt door niet bang te zijn voor culturele grensoverschrijding en een in elkaar grijpend Europa.

Waneer we terugkijken op de Europese geschiedenis zien we dat de meeste Europese naties zijn ontstaan uit een dynamiek van meer of minder politiek van homogenisering. Wie dan ook de constructie van Europa laat samenvallen met de opbouw van een homogene en arrogante cultuur, komt onherroepelijk in een paradox terecht. Wil het Europese integratieproces overleven, dan moet het vreedzaam en intercultureel zijn. Waar arrogantie, dwang en hegemonie bestaat, is er geen Europa. Europa is mooi, zolang zij non-ideologisch is. Waar diversiteit in Europa onmiskenbaar is, moet men solidariteit dan ook organiseren. Europa kon sterk zijn vanwege haar politieke en economische solidariteit, maar zij zal allerminst democratisch, genereus en invloedrijk kunnen zijn zonder haar culturele en godsdienstige diversiteit. Europese diversiteit kan alleen worden verdedigd door uit te gaan van de gedeelde waarden ervan.

Ramin Jahanbegloo

Ramin Jahanbegloo

Ramin Jahanbegloo, one of Iran's best-known dissidents, headed the contemporary studies department of the Cultural Research Bureau in Tehran until his arrest in April 2006. He was released that August and now lives in exile in Canada, where he teaches at the University of Toronto.

Leave a Reply

 

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.