IslamMiddle East

Najaf: de basis van de politieke cultuur van de Islamitische Republiek Iran

By Friday 2 July 2010 No Comments

Al 31 jaar lang blijft het raadsel dat Islamitische Republiek Iran vormt onopgelost: de ontwikkeling van het land zelf en de reactie ervan op nationale en internationale ontwikkelingen. Zowel buitenlandse politieke analisten als die uit Iran zelf tasten volledig in het duister.
Nog geen twee jaar geleden was Iran het volgende “target” op het verlanglijstje van de Amerikanen in hun “War in Terror”.  Tegen het einde van het Bush-tijdperk echter, mede door het toenemende inzicht in de nadelen van de oorlogstrategie van president Bush in het Midden-Oosten, begonnen boeken en artikelen te verschijnen die moesten bewijzen dat omdat het land juist de enige stabiele en betrouwbare politieke partner van Amerika in de regio kon zijn, er gezocht moest worden naar mogelijke toenadering tot Iran. En inderdaad, een van de opmerkelijkste daden van president Barack Obama op het internationale podium tijdens de eerste zes maanden van zijn presidentschap was zijn videoboodschap (naar aanleiding van Iraanse nieuwe jaar) waarin hij expliciet de Iraanse leiders de hand reikte.

Het leek het begin van een nieuw tijdperk. Maar toen kwamen de Iraanse presidentsverkiezingen, de zittende president Ahmadinejad kwam als winnaar uit de bus (naar mijn mening en die van vele anderen door grootschalige verkiezingsfraude) en de daaropvolgende protesten werden hardhandig neergeslagen. Tientallen doden, honderden gevangenen en een nieuwe stroom politieke vluchtelingen uit Iran waren de gevolgen. Het Westen hoopte dat juist in deze tijden van interne politieke onrust de politieke machthebbers meer bereid zouden zijn om concessies te doen aan het buitenland. Tevergeefs: Iran bleek, politieke crisis of geen politieke crisis, door te gaan met zijn “Bazaar-strategie” rondom het nucleaire dossier: koelbloedig afdingen en tijd rekken tot de tegenpartij het maximale weggeeft.

Ongetwijfeld is het meest verwarrende van Iran de kwestie rond de machtsverhoudingen, en sinds de dood  twee decennia geleden van de grote architect van de Republiek, Ayatollah Khomeini, is de verwarring hierover nog groter geworden. De tamelijk eenvoudige vraag is: wie heeft de macht wat betreft grote nationale en internationale staatszaken? En daarmee gepaard gaande de meer specifieke vraag: wie draagt de eindverantwoordelijkheid voor welke beslissing? Met wie heeft het zin te spreken? En wie moet worden aangesproken?

Natuurlijk valt ook bij Iran een schematische schets te maken met de namen van verschillende raden, instituties en ambten met allerlei pijlen tussen die entiteiten, die moeten aangeven hoe de afhankelijkheidrelaties liggen. Maar een dergelijke simpele, formalistische en schematische weergave van de Iraanse machtsverhoudingen is niet meer dan zelfbedrog.

Het zijn niet alleen de medewerkers van de Iran Desk in Washington die al jaren door deze vragen tot wanhoop worden gedreven. Ook voor menig politiek analist uit Iran zelf is het tasten in de duisternis. Sterker nog: een doorsnee Iraanse advocaat van gewetensgevangenen, die moet uitzoeken door wie en waarom zijn cliënt deze keer is opgepakt en waar hij gevangen zit, heeft in de regel twee weken nodig om erachter te komen welke van de vele parallel functionerende veiligheids- en inlichtingendiensten zijn cliënt vasthoudt. Iran (en dus ook het justitiële systeem) kent vele parallelle structuren en duizelingwekkend ontransparante machtsnetwerken en patronagevormen.

Dat chronische gebrek aan transparantie en de duizelingwekkende complexiteit van de machtsverhoudingen binnen de Iraanse staat, de labyrintachtige onnavolgbaarheid van de netwerken die in de Iraanse politiek de dienst uitmaken, is naar mijn stellige overtuiging geen toeval. Toch is het evenmin een doordacht resultaat van een uitgewerkte filosofie over macht en machtsstructuren.

Ayatollah Khomeini, de architect van Islamitische Republiek, was ongetwijfeld een onbevreesd, charismatisch en waar nodig sluw leider die er niet voor terugdeinsde om duizenden mensenlevens te offeren voor het ontstaan en voortbestaan van zijn droomproject. Maar hij stond niet bekend als een precieze metselaar van een nieuwe staat. Hij had ook geen enkel vertrouwen in de intellectuelen en intelligentsia om hem heen, noch de juiste training, kennis of expertise. Hij was gewoon een mullah (een geestelijke) – weliswaar een hooggeleerde mullah (een grootayatollah), beroemd om zijn scherpzinnige kijk op theologische zaken en zijn nieuwsgierigheid rond aardse kwesties, maar toch ook gewoon een mullah. En zoals een hoogleraar biotechnologie niet per se iets weet over het opbouwen van een staat, zo zou je van een hooggeleerde mullah niet moeten verwachten dat hij tijdens zijn jarenlange studie van de sjiitische theologie (die al ingewikkeld genoeg is) kennis heeft opgedaan over staatkundige zaken.

Wanneer we de achtergrond van zijn discipelen in kaart brengen, zien we dat de grote meerderheid ervan zijn eigen leerlingen waren. Nog meer mullahs, dus. En in het enkele geval dat hij een academische niet-geestelijke werkelijk in vertrouwen nam, zoals bijvoorbeeld Mir-Hossein Mousavi, de huidige leider van de oppositie en premier ten tijde van Khomeini, dan waren het individuen die uit mullahkringen kwamen, opgegroeid in families die de samenleving vele geestelijken hadden opgeleverd.

Waarop stoelden dan de ideeën van Khomeini en de zijnen over de staat, als ze noch zelf de kennis hadden, noch vertrouwden op mensen die die wel in huis hadden? Naar mijn mening laten de formeel cvastgelegde structuren van de Islamitische Republiek, net als het topje van een ijsberg, alleen het allerkleinste deel van de gehele machtstructuur zien. De staat is formeel, maar vooral informeel,  georganiseerd op basis van de intuïtie van Khomeini en zijn latere discipelen. Ze hebben hem georganiseerd zoals ze gewend waren hun formele en informele leven te organiseren. Met andere woorden: ze hebben gedaan wat voor hen “normaal” was te doen. Ze hebben hun intuïtie gevolgd, en die was geënt op de specifieke “bedrijfscultuur” van de sjiitische geestelijkheid waar ze uit voortkwamen.

En dat brengt ons bij de kern van de zaak. De intuïtieve handeling en het inhoud geven aan normaliteit is, zoals sociologen en in nog sterkere mate antropologen ons keer op keer laten zien, een uiterst particuliere zaak, die voortkomt uit een specifieke cultuur. De meest pure en onderscheidende cultuuruitingen zijn die, die tot een specifieke cultuur behorende individuen ‘automatisch’ doen en die ze ‘normaal’ vinden.
De staatsinrichting van Iran is door Khomeini intuïtief gebaseerd op deze “bedrijfscultuur”, die nog altijd door velen binnen de machtscentra van de Iraanse politiek wordt gedeeld en die eigen is aan de subcultuur van mullahs. Binnen de sjiitische Islam staat hij bekend als de “rohaniat” en omvat de gemeenschap van sjiitische geestelijken met al hun formele en informele afspraken, verhoudingen, tradities, gewoontes en omgangsvormen.

Men kan terecht spreken van een zeer uitgekristalliseerde culturele entiteit, want de rohaniat is een gesloten kring van individuen die zich in hun kleding, retoriek, uitingen en omgangsvormen onderscheiden van andere individuen: de gewone burgers van landen als Iran, Irak, Libanon of elders waar grote sjiitische gemeenschappen zijn. Deze geestelijken krijgen vanaf jonge leeftijd  minstens tot hun vijfentwintigste onderricht in theologische seminaries, instituten waar alles draait om de codes van deze religieuze entiteit. Het belangrijkst zijn de steden Qom in Iran en Najaf in Irak. De seminaries van deze steden zijn de grootste leveranciers van sjiitische geestelijken (en dus ook van de huidige machthebbers in Iran). Net als Oxford en Cambridge, maar ook bijvoorbeeld Berkeley in de Verenigde Staten, bestaan deze steden rondom geleerden en studenten. Met dat verschil dat in Qom en Najaf alles draait om geloof en geloofsuiting en de leef- en denkcodes van de mullahs.

Het is in deze steden dat al tientallen jaren een bepaalde culturele vorm wordt gepraktiseerd, die door degenen die ervandaan terugkeren in hun eigen omgeving en onder familie en vrienden wordt gecultiveerd. Het is deze groep, dat wil zeggen de mullahs en de groep die door hun denken en doen wordt geïndoctrineerd, die al 31 jaar lang de politieke elite van Iran vormt. Of het nu om hervormers gaat, oppositieleiders, oude conservatieven of neoconservatieven, de centrale figuren in het centrum van de huidige Iraanse politiek zijn afkomstig uit deze subcultuur of hebben er op zijn minst een sterke identificatie mee. Zowel de conservatieve geestelijke leider van Iran, Khamenei, als Khatami, het icoon van de hervormers, als de onder studenten populaire Karroubi, zijn mullahs. En zowel de neo-conservatieve president Ahmadinejad als Mousavi, zijn directe rivaal en de leider van de Groene Beweging, zijn geestelijken in hun taal en omgangsvormen en zoeken nadrukkelijk  bij de geestelijkheid naar legitimiteit van hun denken en doen.

Zo bezien is het de cultuur van de rohaniat die de politieke macht in Iran sinds de revolutie van 1979 heeft vormgegeven. Het ontcijferen van deze cultuur zou de sleutel zijn tot een scherpere analyse en een meer doeltreffende duiding van de ontwikkelingen binnen de Islamitische Republiek. Naar mijn stellige overtuiging is het enkel mogelijk om de cultuur van rohaniat te begrijpen door te leren denken en, belangrijker nog, te leven zoals de sjiitische geestelijken, om onder hun huid te kunnen kruipen en zo de cultuur in haar diepere betekenis te ondervinden. Dat is wat in de sociale wetenschappen bekend staat als participerende observatie, meedoen en al doende inzicht verwerven.

De rohaniat zoals we het nu kennen is, in tegenstelling tot wat de meeste Iraniërs en Iran-geïnteresseerden denken, geen eeuwenoud maatschappelijk instituut. Het is pas ongeveer tweeënhalve eeuw oud en het ontstaan hangt samen met de ondergang van de Safawiden in 1722. De Safawidische dynastie kwam in de zestiende eeuw op en had het politieke project opgevat on Iran te sjiitiseren. Zij deden dat om zich te kunnen onderscheiden van en een eigen positie voor zichzelf te kunnen opeisen naast hun grote concurrent, het soennitische Ottomaanse rijk. De Ottomanen zagen zichzelf als legitieme heersers van de Islamitische wereld  in het Nabije Oosten, en ze hadden dat ook met veel machtsvertoon in een groot deel van het Midden-Oosten waargemaakt. Het cultiveren van het sjiitische karakter van Iran gaf een morele en ideologische impuls aan het verzet van de bevolking tegen de oprukkende Ottomanen.

Tijdens hun tweeënhalve eeuw durende bewind moesten de Safawiden sjiitische mullahs uit alle hoeken van de Islamitische wereld naar hun rijk halen om een uitgekristalliseerde religieuze jurisprudentie voor hun sjiitische staat  te realiseren en het volk “op te voeden” om zich naar deze wetten te voegen. Het sjiisme was namelijk, in tegenstelling tot vandaag de dag, niet de meerderheidsreligie in Iran (er was eigenlijk geen sprake van een meerderheidsreligie; sjiieten en soennieten leefden naast elkaar, in een zeer pluriforme samenleving met ook alevieten, zoroastrieten, joden en christenen) en de meest populaire vorm van sjiisme stoelde niet op een uitgewerkte theologische leer, maar was veeleer mystiek van aard. De mullahs vielen dus direct onder de Safawidische heersers en behoorden tot het bureaucratische apparaat van de staat. De geestelijken waren dus niets meer of niets minder dan de hofmullahs van de Safawiden.

Toen de Safawidendynastie in 1722 werd verslagen door de soennitische Afghanen, en ook later tijdens de niet al te sjiitisch-gezinde koning Nader (die vooral een hekel had aan mullahs) kozen de hofmullahs ervoor om naar de heiligste (en dus ook meest veilige) sjiitische steden te vluchten: Najaf (waar de eerste Imam Ali begraven ligt) en Karbala (waar diens zoon Hossein de dood vond). Pas hier vormde de rohaniat zich tot een te onderscheiden groep met een eigen organisatie, vorm en cultuur.

Najaf en Karbala behoorden weliswaar tot het grondgebied van het soennitische Ottomaanse rijk, maar vanwege hun belang als sjiitische bedevaartplaats waren het in zekere zin autonome sjiitische stadstaten met veel autonomie voor de geestelijkheid. Het was hier dat mullahs – gedwongen door de omstandigheden – leerden hun eigen broek op te houden. De concurrentie tussen de geleerden werd gereguleerd; er werden afspraken gemaakt over de inning van religieuze belasting van de sjiitische umma wereldwijd: het geld dat het voortbestaan van de Rohaniat moest garanderen, want in tegenstelling tot de sjiitische koningen van Iran hadden de soennitische Ottomanen geen cent voor de mullahs over. Najaf en Karbala waren in hun ogen stoffige en oninteressante steden in de meest oostelijke uithoek van het rijk, waar noch in termen van handel, noch geopolitiek veel te winnen viel.

In Najaf en Karbala begon voor het eerst het massaal drillen van jongelui tot mullahs. Pas in de negentiende eeuw begon dit echt goed op gang te komen. De bloei van deze theologische centra bracht ook meer handel en een groter  aantal pelgrims. Daardoor ontstond een krachtige groep rijke zakenlieden die dondersgoed wisten dat hun welvaart en de groei en bloei van de rohaniat met elkaar verweven waren, en mettertijd werd de rohaniat bepalend voor het aangezicht en de sfeer van deze steden. Vooral Najaf heeft deze positie weten te behouden en werd op den duur het hart van het sjiitische universum. Met de opkomst van Qom in Iran in de twintigste eeuw kreeg Najaf concurrentie uit Iran. Toch meen ik dat het oud-sjiitische karakter van de rohaniat-cultuur nog altijd vooral te vinden is in Najaf.

Als gevolg van de Islamitische Revolutie werd de rohaniat in Iran geïncorporeerd in de politiek. Net als in de tijd van de Safawiden zijn de huidige Iraanse mullahs, althans een meerderheid, staatsdienaren die afhankelijk zijn van een staatsinkomen en leven volgens de regels van de staat, en in die zin lijken ze dus veel meer op de mullahs uit de tijd van de Safawiden dan op de autonome rohaniat van Qom van voor de Islamitische Revolutie. In Najaf is, nadat het juk van Sadam Hoessein was afgeworpen, de rohaniat tot volle bloei gekomen, mede dankzij een groep zelfbewuste geleerden met Aytollah al-Sistani voorop, die zich wel degelijk met de samenleving en politiek bemoeien, maar weigeren om zelf deel te zijn van de staat.

Ironisch genoeg zul je naar mijn mening de culturele oorsprong van de Islamitische Republiek Iran niet in Iran vinden, maar in Najaf. Daar vind je de cultuur terug waarop de Islamitische Republiek Iran is gebouwd, en daarmee ook de logica volgens welke de Iraanse Islamitische Republiek opereert. Wie de politiek in Teheran wil begrijpen, moet dus maar een tijdje in Najaf gaan rondneuzen.

Shervin Nekuee is hoofdredacteur van TehranReview.net en auteur van De Perzische paradox (De Arbeiderspers).

Shervin Nekuee

Shervin Nekuee

In de afgelopen jaren is hij als essayist, publicist en debat programmamaker werkzaam. Zijn hoofdonderwerp is de multiculturele samenleving en dan vooral de culturele en sociale aspecten hiervan. Ook is hij als schrijver en programmamaker zeer betrokken met politiek en culturele ontwikkelingen in het Midden-Oosten, in het bijzonder in Iran.Hij publiceert regelmatig in NRC, de Volkskrant en Trouw. Voor zaal de Unie, het debat podium van Rotterdams Kunst Stichting, maakt hij tussen 2001-2006 programma’s rondom stedelijk, nationaal en internationale trends en vraagstukken. Tevens is hij medeoprichter van het blad EUTOPIA. EUTOPIA is een internationaal georiënteerde Nederlandstalige podium voor politiek en cultuur met een zware accent op multiculturele dilemma’s in Europa. Hij schreef recentelijk een literaire non-fictie over Iran na 25 jaar Islamitische bewind. Het boek heeft “de Perzische paradox” als titel en verschijnt op 8 juni bij uitgeverij de Arbeiderspers. Hij is op zijn negentienjarige leeftijd uit Iran gevlucht, omdat hij niet deel wilde nemen aan de oorlog met Irak. Tussen 1990-1996 heeft hij sociologie gestuurd aan de Universiteit van Utrecht. Aan hetzelfde universiteit is hij van 19996 t/m 2001 verbonden geweest als wetenschappelijke medewerker van onderzoeksunit European Research Centre on Migration and Ethnic Relations (ERCOMER).

Leave a Reply

 

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.