WestWorld

De havik boven de wolkenkrabber, Een seculiere betovering

By Monday 2 January 2012 No Comments

De titel en de knusse, geblokte omslag van George Levines nieuw boek, The Joy of Secularism: 11 Essays for How We Live Now (1) roept herinneringen op aan Irma Rombauers Joy of Cooking (2), het kookboek dat generaties moeders en echtgenotes (en vaders en echtgenoten) versteld deed staan. Maar die knipoog naar Rombauers boek vind in de bijdragen van Levine en en de andere meewerkende auteurs geen vervolg. Dat is jammer, want Rombauers werk en leven reflecteren precies dat waar het boek op doelt: een volkomen seculier leven dat zingeving een voedingsbodem vindt in déze wereld, en niet daarbuiten. Rombauers wereld was de eettafel. Het doel van koken was het voeden van familie en vrienden, maar de maaltijd was ook een middel tot een ander belangrijk doel: om mensen bij elkaar te brengen voor conversatie en gezelschap.

Levine laat dit doel wel weerklinken in zijn inleiding, zij het zwakjes: het boek zal ‘het idee onderzoeken dat secularisme een positieve conditie is en geen negatieve, geen ontkenning van de wereld van geest en religie, maar een bevestiging van de wereld waarin we nu leven’. Zo’n wereld is in staat ons te brengen tot de toestand van ‘vervulling’ die religie ons altijd heeft voorgehouden. Het is ‘een boek over leven: hoe voelt het, of hoe zou het voelen, om volkomen seculier te leven?’

De essayisten, een spectrum van de primatoloog Frans de Waal tot romanschrijfster Rebecca Scott, willen aantonen dat een wereld zonder god of transcendentie geen wereld zonder zingeving hoeft te zijn. Bijna allemaal vallen ze daarbij terug op het onderscheid tussen betovering en ontgoocheling dat Max Weber als eerste maakte. De interpretaties van de essayisten in het boek maken duidelijk dat er geen sprake is van één enkele definitie van deze ongrijpbare termen van Weber. Voor Levine is de woordkeuze problematisch omdat de bijklank van het woord ‘ontgoocheling’ de positie van de secularisten onaangenaam doet lijken. Hij verwerpt de teleurstelling en nostalgie die de term impliceert en volhardt in een robuust en onapologetisch secularisme. Waar Rombauer haar momenten van vervulling aan de eettafel vond, vindt Levine ze als hij vogels kijkt: de complexiteit van de soort, vooral in een stedelijke omgeving, is voor Levine waar ‘intense, zelfs passievolle, seculiere momenten uit bestaan.’

‘Val omhoog in de zonnedauw’

Levines verwondering als hij de vlucht aanschouwt van een roodstaarthavik boven een appartementencomplex in New York – of de verwondering van de lezers als hij de bœuf en daube overweegt die mevrouw Ramsay serveert in Virginia Woolfs To the Lighthouse – zijn momenten die vervulling bieden zonder te verleiden tot transcendentie: de vlucht van de vogel of de gebaren van mevrouw Ramsay zijn altíjd vol schoonheid en verwondering. Zulke momenten zijn, zou Levine beweren, volkomen natuurlijk en in naturalistische termen te verklaren. Levine lijkt voortdurend door de wereld betoverd: veeleer dan ‘wegvallend’ van een betoverde wereld van geesten en zingeving, moeten we onszelf zien als ‘omhoogvallend in de zonnedauw.’

Desalniettemin geeft Levine toe dat ongeacht hoezeer we het hier en nu omarmen, we een ‘daarboven en tot in de eeuwigheid’ nodig hebben om begrijpelijk te kunnen blijven spreken over waarden. ’Volledig secularisme geeft ons een uiterst zwakke positie voor het formuleren van een universeel waarde-imperatief,’ zegt hij, maar hij wil niet meer bieden ‘demonstratie van de mogelijkheid’. Hij draait er omheen, verklaart dat hij de lezers of de andere bijdragende auteurs ‘niet wil verwikkelen in zulke filosofische redeneringen’ en laat het zware werk over aan zijn medeauteurs.

Philip Kitcher, een wetenschapsfilosoof, neemt veel van dit zware werk op zich. Hij is zich bewust van de diepgang en complexiteit van religie en doet gelovigen niet af als onverlichte of misleide zielen. Hij stelt dat ze goede redenen hebben om te geloven, die echter niet inherent zijn aan religieuze overtuiging: zijn korte maar briljante natuurgeschiedenis van religie maakt een eind aan de waarheidsclaims van geloof. Kitcher heeft echter geen geduld met critici als Richard Dawkins, Daniel Dennett en Sam Harris, die hij afdoet als ‘Darwinistische atheïsten’. Niet dat hun kritiek op het fundament van het geloof niet klopt, maar ze bieden er niets voor in de plaats.

Voor Kitcher is dit de ‘ware uitdaging voor het secularisme’. Met het belachelijk maken van gelovigen scoor je misschien punten bij de lezers van The New York Review of Books, maar als  je oprecht zoekt naar iets wat mensheid bindt, dan kom je er daar niet mee. Zoals Kitcher opmerkt, ´Het gaat erom het probleem op waarde te schatten, om te begrijpen waarom voor veel weldenkende, devote mensen, het afdoen van een letterlijk geloof in bovennatuurlijke wezens intens bedreigend is.’

Dat bindende element, denkt Kitcher, zijn seculiere sociale structuren die dezelfde functies uitoefenen als religieuze gemeenschappen. De meest succesvolle seculiere gemeenschappen in Amerika, zoals de Unitarian Universalists, hebben religieuze kenmerken en hoeven zich geen zorgen te maken dat ze een transcendentale verankering voor hun rituelen en waarden ontberen. Kitcher maakt zich geen zorgen: religieuze gemeenschappen zijn volgens hem net zo oppervlakkig. Ethiek ‘is iets wat we zelf creëren, en dat doen we niet zomaar: de omstandigheden waaronder onze voorouders die hebben gecreëerd en waaronder wij die blijven creëren, worden immers bepaald door de diersoort die we zijn.’
Voor Kitcher is taal het grootste probleem. Niet alleen de moraal, maar ook het gevoel van vervulling dat we aan ons leven toeschrijven wanneer iets groots en immanent ons overweldigt, wordt meestal gekaderd in religieuze taal. Kerken ‘putten vaak op een briljante manier uit resonerende woorden, ceremoniële vormen, kunst en muziek en seculiere surrogaten.’ Zijn conclusie is voorspelbaar en, hoewel die niet vrolijk is, is die in ieder geval wel praktisch: ‘Het secularisme moet nog steeds aandacht besteden aan het cultiveren van die houding, aan het vinden van manieren om het wijder te verbreiden en te versterken.’ Want wanneer het praktische taalgebruik de epifane taal overstijgt, zijn zelfs secularisten geneigd liever te zondigen met Sint Franciscus dan recht in de leer te zijn met Kitcher.

Waneer de ziel wordt verrast

Paolo Costa onderneemt een dappere poging de lezer te herinneren aan de wonderen van de natuur. Hij biedt een fenomenologische schets van de verwondering van, zoals Descartes schreef, het moment dat de ziel wordt verrast en zich overgeeft aan ‘objecten die hem zeldzaam en uitzonderlijk voorkomen.’ Voor Costa lijkt die verwondering het bewijs te zijn dat de natuur alleen voldoende is om ons gevoel van betovering nieuw leven in te blazen. (Hij citeert Descartes, maar niet het wonderkind van de wonderen der natuur, Jean-Jacques Rousseau.) Zijn boodschap aan secularisten is: ‘maak je geen zorgen, verwonder je gewoon’. Maar hij laat niet alleen na uit te leggen hoe deze momenten van verwondering kunnen fungeren als basis voor een seculier humanisme, hij negeert ook de momenten waarop die ervaringen duiden op iets grootser dan onze wereld zoals bij Rousseau.

De term ‘vervulling’, die door bijna iedere auteur in dit boek wordt gebruikt, geeft de invloed weer die filosoof en eveneens co-auteur Charles Taylor heeft gehad op het debat over secularisatie. In zijn historische werk Sources of the Self  en A Secular Age(3), gebruikt Taylor het woord ‘vervulling’ om het sentiment te beschrijven dat wordt geassocieerd met de wereld van betovering, een sentiment dat in een wereld die door wetenschap en reden onttoverd is achtergelaten ons wordt onthouden. De praktiserende rooms-katholiek Taylor erkent dat secularisten op moreel consistente wijze kunnen spreken en handelen, maar hij gelooft ook dat ze veroordeeld zijn in een ‘platte’ wereld te leven. Verbannen als we zouden zijn uit de wereld van de betovering, vraagt Taylor zich af: ‘Welke zin kunnen we dan geven aan de notie dat de natuur […] de plaats is van ‘objectieve’ menselijke zingeving, in de zin dat ze niet slechts arbitrair wordt geprojecteerd door eigen keuze of door contingent verlangen?’

Volgens Taylor is dit gevoel van vervulling een sterk waardeoordeel. Wij kiezen het niet uit, het kiest ons uit. Het roept een reactie op waarvan de kracht en volharding niet kunnen worden ontkend of weggeredeneerd. Als het gaat om, laten we zeggen, voetbalelftallen, zijn er slechts zwakke waardeoordelen: ik heb geen diepgravende gronden om te beargumenteren dat jouw voorkeur voor Arsenal boven Manchester United fundamenteel verkeerd of onterecht is. Maar als het gaat om ons blijvend gevoel dat de wereld en onze levens niet kunnen worden teruggebracht tot materialistische verklaringen, speelt voorkeur geen rol: ‘Iemand die niet opmerkt dat hier iets ontbreekt, is op de een of andere manier ongevoelig voor iets dat verwondering eist.’

Taylors critici verwerpen dit onderscheid als vals, zo niet gevaarlijk. Zoals de titel van Bruce Robbins’ strijdvaardige essay verkondigt: ‘Betovering? Nee, Dank Je!’ Toch is de manier waarop hij Taylors positie afschildert zowel oneerlijk als irrelevant: deels oneerlijk omdat Taylor niet beweert – zoals Robbins wel suggereert – dat er iets mis is ‘met secularisten die zingeving vinden in het helpen van kinderen met hun huiswerk of het koken van goede maaltijden’. En wat Robbins’ bewering betreft dat Taylor de seculiere moderniteit terugbrengt tot een ‘oudbakken Heerlijke Nieuwe Wereld-achtig cliché over Hugh Hefner’, zijn er slechts twee vluchtige verwijzingen in het boek naar de oude man in de Playboy Villa.

Robbins’ kritiek is irrelevant, want het soort zingeving waar het Taylor in zijn werk om gaat omvat weliswaar het koken van goede maaltijden, maar ook iets dat, hoewel het echt en werkelijk aanwezig is in ons leven, ongrijpbaar is: wat hij in Een Seculiere Tijd  ‘een aspiratie naar volledigheid’ noemt. Moet dit gevoel worden vertaald via de beelden en taal van de religie? Misschien niet, maar er zijn secularisten die zullen toegeven dat deze optie fascinerender en vreugdevoller is dan de goedbedoelde, maar soms fragmentarische alternatieven in dit boek.

Robert Zaretsky is a professor of history at the Honors College, University of Houston, and author of a book on Albert Camus, A Life Worth Living, Harvard University Press, forthcoming

(1) The Joy of Secularism: 11 Essays for How We Live Now, Princeton University Press, Princeton and Oxford, 2011.

(2) Irma Von Starkloff Rombauer, Joy of Cooking, Prentice Hall, New Jersey, revised edition, 1985.

(3) Sources of the Self: the Making of Modern Identity and A Secular Age, both Harvard University Press, 1989 and 2007.

Le Monde diplomatique