Tussen kunst en politiek: de voorspelling van Johan van der Keuken

by Hassouna Mansouri | Monday 13 February 2012 1:44 pm

Is het toeval dat de Arabische Lente precies daar begint waar Johan van der Keuken in 1979 besloot De Meester en de Reus (1980) op te nemen, een film over het onrechtvaardige wereldwijde economische systeem, dat de wereld regeert en beschikt over ons leven en onze toekomst?
Het kan geen toeval zijn geweest, want Johan van der Keuken was intens bezorgd over het lot der mensheid als een ondeelbaar geheel. Zoals zijn distributeur Pierre-Olivier Bardet opmerkt: “In zijn werk heeft de documentaire, hoezeer ook doorspekt van sociale en politieke vooroordelen en een radicale, kritische houding tegenover Noord-Zuidrelaties, zijn plaats in het centrum van de filmkunst herontdekt en de barrières geslecht tussen de verschillende onderwerpen van de militante film: het milieu, vrouwenemancipatie, de arbeidersstrijd, etc.”  In de film wordt een verband gelegd tussen een Tunesische boer in de woestijn en een Noord-Europese (Nederlandse) burger uit de middenklasse die kampt met werkloosheid en belastingen. Al heel vroeg en met diepgaande visionaire perceptie zag Van der Keuken in dat er geen dichotomie bestond tussen Noord en Zuid, maar tussen de neokapitalisten, degenen die geld verdienen over de ruggen van de anderen, en de ‘subalterns’, degenen die zijn uitgesloten van welvaart en macht.

Inderdaad, dit is nog steeds een actuele film. Ten eerste omdat de Nederlandse filmmaker een genie was die in staat was de historische ontwikkelingen te analyseren. Dat was omdat hij voldoende menselijkheid en openheid bezat naar de Ander toe om veeleer te geloven in menselijke verbondenheid dan in de  boosaardigheid van de mens, maar vooral omdat hij zo’n intense scherpzinnigheid aan de dag legde in de manier waarop hij de werkelijkheid beschouwde, dat hij in staat was de symptomen te herkennen van datgene waar we vandaag de dag mee worden geconfronteerd: we vallen van de ene crisis in de andere en handelen steeds naar die crises. Sterker nog, sinds 2008 staat de politiek in het teken van de strijd tegen de financiële recessie.

Laten we niet vergeten dat in deze tweeëndertig jaar oude film het amalgaam is van het visionaire talent van de regisseur en de analyse van de Canadese econoom Claude Ménard. De film is gestoeld op twee belangrijke gedachten: de greep die het kapitalisme heeft op de westerse samenleving met inbegrip van de migrantengemeenschappen enerzijds, en de overexploitatie van de natuur voor industriële doeleinden anderzijds. Door het gebruik van een zeer intelligent montageproces wisselt Van der Keuken fictieve scènes waarin hij het onmenselijke gezicht van een belastinginspecteur laat zien, af met andere, uiterst poëtische scènes waarin welpen, bomen en de wind in gesprek gaan, en tot slot met scènes van het archaïsche leven in een klein dorp in het zuiden van Tunesië. Op dat moment is de hoofdgedachte van de film dat ons leven steeds artificiëler wordt en het risico steeds groter wordt dat het zijn betekenis verliest. Migratie wordt vanuit dat uiterst eenvoudige standpunt bekeken: migranten zijn, wanneer zij hun oorspronkelijke manier van leven verlaten, gevangen in hun droom van noordelijke welvaart. De tegenstelling tussen de twee manieren van leven laat een duidelijke voorkeur zien voor de pittoreske nabijheid van de mens tot de natuur in het kleine dorpje op de grens  van de Afrikaanse woestijn.

´De film krijgt als we er met de blik van nu naar kijken inderdaad een nieuw leven: hij wijst haarfijn op het verband tussen de zogenoemde Arabische Lente en de instabiliteit van de wereldeconomie.´

De film, opgenomen in 1979, is een poëtisch pamflet tegen de toenemende macht van de banken over het leven van mensen. Vanuit dat gezichtspunt voorspelden de regisseur en de econoom datgene waar we nu mee worden geconfronteerd. De film krijgt als we er met de blik van nu naar kijken inderdaad een nieuw leven: hij wijst haarfijn op het verband tussen de zogenoemde Arabische Lente en de instabiliteit van de wereldeconomie. Sinds een aantal jaar zien we een scheidslijn in de geschiedenis van de mens: 11 september, klimaatverandering, de financiële crisis, fluctuerende olieprijzen, spectaculaire groei van Aziatische economieën, de Arabische Lente, de recessie in Zuid-Europa en onzekerheid over de Euro en de Dollar, de Occupy-beweging, het bezuinigingsbeleid, etc.. Het lijkt erop dat we de recessie van 1929, de oliecrisis van 1973 en de culturele revolutie van mei 1968 ineen meemaken.

Men zou een opnieuw moeten kijken naar de manier waarop de maker in het begin van De Weg naar het Zuiden (1981), een andere film waarin hij zijn tijd vooruit was, Nederlandse krakers en Marokkaanse migranten op zeer eloquente wijze naast elkaar zet. De ene groep vecht voor het recht op een woning en bezet lege gebouwen en luxeappartementen in de Amsterdamse Kinkerstraat. De andere groep bezet een kerk als protest tegen een besluit van de overheid hen terug te sturen naar hun land van herkomst. Door een eigenaardig toeval eindigt deze film in Egypte, het tweede land waarin de Arabische Lente uitbrak. Van der Keuken besteedt bijzondere aandacht aan de ellendigen van Egypte, die buiten de economische stromen vielen en vallen en een jaar geleden de bezetting van het Tahrirplein initieerden. Het kan geen toeval zijn dat de filmmaker deze twee landen bezocht om een verhaal te vertellen dat vandaag de dag nog steeds relevant is: het onrecht van de economische wereldorde.

Als we het verband tussen de zogenoemde Arabische Lente en de zogenoemde economische crisis eens goed onder de loep nemen, zien we dat de manier waarop de Ander werd bezien weleens aan verandering onderhevig zou kunnen zijn. Sommige politieke partijen herzien hun programma’s om ze menselijker te maken; sommige hebben het zelfs over compassie en de verrijkende rol van immigratie. De krakerdiscussie is nu voorbij, of althans gemarginaliseerd, maar het immigratiethema bezorgt politici nog steeds hoofdbrekens. De voornaamste reden daarvoor is dat het nooit werd bekeken vanuit een ander standpunt dan vanuit het beperkte, vooringenomen en onrechtvaardige beleid dat de belangen diende van beurzen, handelaren en multinationale banken. Natuurlijk is er geen ruimte om de zaken te bezien vanuit een menselijk of cultureel standpunt. Nog niet, nog niet genoeg.

´Een uitspraak als de voornoemde is niet te verenigen met de geest van het zogeheten ‘Oude Continent’, het continent van de mensenrechten en de Verlichting, om het maar zo te zeggen. Toch is die geest van het ‘Oude Continent’ nog steeds te vinden, en wel binnen het domein van Europese kunst en cultuur.´

Wat voor kunst en cultuur relevant is, is dat meestal niet voor de politiek, en dat is zeker zo als het gaat om migratie. De laatste jaren werd er in de Europese politiek gesteld dat het integratiebeleid is mislukt. Die uitspraak is meer dan discutabel; hij is bedoeld om migranten in diskrediet te brengen, terwijl hij eerst en vooral zou moeten worden begrepen als een bekentenis van de politici zelf dat ze hebben gefaald – als er überhaupt al sprake was van falen. Als het integratieproces is mislukt, dan komt dat doordat politici niet de juiste oplossingen en het juiste beleid wilden of wisten te vinden. Migranten werden en worden door politici altijd beschouwd als een buitenlandse entiteit die niet zozeer omwille van zichzelf wordt geaccepteerd, maar alleen voor zover dat voor de gastsamenleving van belang is en  wanneer die op de een of andere manier in een politieke behoefte voorzien. Dit betekent dat ook de uitspraak over de mislukte integratie is gedaan vanuit een monolithische visie, een denkwijze vanuit pragmatische doelen en rationele strategieën, die simpelweg onderdeel uitmaken van heersende opvattingen. Dat is de reden dat als de fysieke aanwezigheid van deze entiteit groter wordt dan de behoefte van de lokale gemeenschap, ze wordt gestigmatiseerd als de bron van al het kwaad. Die laatste attitude heeft de opkomst van extreem-rechtse partijen tot gevolg.

Wat ik hier zeg over politiekstaat mijns inziens in scherp contrast met kunst en cultuur. En dat is precies wat iemand als Johan van der Keuken meer dan dertig jaar geleden al probeerde te zeggen. Een uitspraak als de voornoemde is niet te verenigen met de geest van het zogeheten ‘Oude Continent’, het continent van de mensenrechten en de Verlichting, om het maar zo te zeggen. Toch is die geest van het ‘Oude Continent’ nog steeds te vinden, en wel binnen het domein van Europese kunst en cultuur. Er vindt een verschuiving plaats van het pragmatische en egoïstische argument van direct nut en assimilatie naar een complexe en verrijkende, werkelijke interactie met de Ander over ideeën over en het benoemen van schoonheid, authenticiteit en humanisme. Integratie krijgt dan een andere betekenis en wordt daardoor mogelijk.
Ik zal hier niet spreken over de vele Europese politici en zakenlieden die deel uitmaken van de Europese elite en ook migranten zijn, en ook spreek ik niet over de vele voetballers of sporters die Europese vlaggen verdedigen in internationale toernooien; blijkbaar worden zij niet talrijk genoeg geacht om te spreken over succesvolle integratie. Maar een dergelijke redenering kan ook leiden tot een ander extreem: kunnen we ons een nationaal voetbalteam voorstellen met daarin tien spelers die tweede- of derdegeneratie-immigrant zijn? Dat is binnen het extreem-rechtse gedachtegoed ondenkbaar .

Wat ik wel wil benadrukken is de opkomst van immigranten-kunstenaars: een Marokkaanse acteur die wordt genomineerd voor beste Nederlandse acteur zou voor puristische nationalisten al een bron zijn van grote ergernis, maar als hij dan ook nog wint is de ergernis natuurlijk nog groter; dan kun je die bijzonder eloquente zin te horen krijgen, gericht aan politici die niet geloven in integratie: ‘Ik ben Nederlander en ik ben trots op mijn Marokkaans bloed.’ Dat zei Nasrdin Dchar enkele maanden geleden toen hij zijn Gouden Kalf kreeg uitgereikt, en met deze uitspraak richtte hij zich tot een aantal rechtse partijleiders; een artistieke repliek op een politieke uitspraak. Dchar sprak namens de hele filmsector en richtte zich tot de politici; de jury sprak, door hem de prijs toe te kennen, namens de beroepsgroep. In een dergelijke context gelden andere regels dan die door politici worden bedacht tijdens vergaderingen waarin ze manieren bespreken om van de immigranten af te komen; hier woedt geen discussie over belastingen, bezuinigingen of criminaliteit; wat hier ter discussie staat is Schoonheid en wat telt is het talent van de acteur, niet het bloed dat door zijn aderen stroomt.

Dchar staat niet op zichzelf; veel andere acteurs en filmmakers dragen bij aan de eer en glorie van de Nederlandse filmindustrie, zoals elke immigrant bijdraagt aan de welvaart en economie van een land. Ik noem acteurs als Hakim Traidia (Nederlands-Algerijns), Sabri Saad el-Hamus (Nederlands-Egyptisch); ik noem ook filmmakers als de Nederlands-Peruviaanse Heddy Honigman, Hani Abou Assaad van Palestijnse afkomst, Mohamed Al-Darraji die oorspronkelijk uit Irak afkomstig is en de in Algerije geboren Karim Traidia. Ik kan ook vele namen noemen van gelijksoortige talenten in Frankrijk, Duitsland, Engeland en andere Europese landen: Fatih Akin, Abdellatif Kechiche, Rabah Ameur-Zaimech, Mahamet-Saleh Haroun. Staan deze mensen symbool voor de mislukte integratie? Wanneer kunnen we dan zeggen dat de integratie wel is geslaagd? Hoeveel getalenteerde filmmakers hebben we nodig om te kunnen zeggen dat immigratie heeft bijgedragen aan de verrijking van de Europese film? Wanneer uit een gemeenschap van twee miljoen immigranten een paar uiterst creatieve kunstenaars kunnen voortkomen, betekent dat dat er nog tien anderen zijn die minder goed zijn of niet de kans hebben gekregen naar buiten te treden. En hoeveel briljante filmmakers hebben wij binnen onze autochtone gemeenschap van zeventien miljoen? Niet bijzonder veel, aangezien genialiteit, zoals iedereen wel weet, per definitie schaars is.

´Kunstenaars en immigranten delen de subalterne positie, zou de postkoloniale filosoof Homi Bhabha zeggen; zij worden niet beschouwd als onderdeel van de heersende macht, maar toch heeft die macht hen nodig en worden ze door die macht gebruikt. Daardoor zijn zij altijd gedwongen daar weerstand aan te bieden.´

 

Door de economische crisis heeft de cultuursector sinds 2011 te lijden onder bezuinigingen. In diezelfde periode zijn Europese regeringen een serieuze discussie begonnen over nieuwe immigratiewetten, met als doel de immigratie zoveel mogelijk te beperken, dit in het kader van een nieuw algemeen sociaal beleid. Terwijl Barack Obama een stap terug moest doen wat betreft zijn plannen voor een sociaal zorgstelsel, waren in Nederland de bezuinigingen in de gezondheidszorg het onderwerp van verhitte discussie, waarbij subsidies voor gehandicapten onder vuur lagen en de cultuurbegroting werd gehalveerd. Tegelijkertijd worden maatregelen getroffen om het aantal immigranten, inclusief asielzoekers, tot een minimum terug te brengen. Kort gezegd worden de gevolgen van de economische crisis op de schouders van de kunstenaars, immigranten en andere minderheden en zwakken in de samenleving afgeschoven. Zij betalen de prijs voor de crisis, terwijl zij nooit degenen zijn geweest die profiteerden van de economische welvaart. Kunstenaars en immigranten delen de subalterne positie, zou de postkoloniale filosoof Homi Bhabha zeggen; zij worden niet beschouwd als onderdeel van de heersende macht, maar toch heeft die macht hen nodig en worden ze door die macht gebruikt. Daardoor zijn zij altijd gedwongen daar weerstand aan te bieden. De bewieroking van een kunstenaar van buitenlandse afkomst is een dubbele subalterne aanspraak: als immigrant en als kunstenaar.

Waar Jean Paul Sartre vroeger het proletariaat aller landen opriep zich te verenigen, de arbeiders uit het Noorden en de boeren uit het Zuiden, is het nu misschien tijd voor een nieuwe vorm van vereniging: van iedereen die tegen de heersende machthebbers is. Emigranten en kunstenaars zouden zich dan aan moeten sluiten bij een andere vorm van verzet die we eind 2011 zagen opkomen: Occupy. Het lijkt alsof er binnen een steeds breder wordende contrasoevereine samenleving een bepaald bewustzijn ontstaat. We staan op een nieuw keerpunt in de geschiedenis. Volgens Bhabha  waren de subalterne sociale groepen vroeger een onderdrukte minderheid. De neoliberale globalisatie heeft echter zo’n toenemende ongelijkheid voortgebracht, dat deze groep almaar groter wordt. De macht ligt niet meer bij de democratische meerderheid, maar is in handen van kleine groepen die de wereldfinanciën bepalen.

Veel traditionele ideeën zijn niet langer relevant. De notie dat in een democratie de meerderheid de macht heeft wordt niet weerspiegeld door de slogan van de occupy-beweging (1%=/=99%). De wereld wordt geregeerd door een klein aantal mensen die tot de rijkste van de wereld behoren, en 99 procent wordt steeds armer omdat ze de prijs betalen voor de welvaart van die 1 procent. Onderdrukking heeft nog steeds te maken met het marginaliseren van de minderheid zoals Gramsci  bedoelde met het idee van ‘subalterniteit’, maar in onze tijd betekent het ook economische discriminatie van de meerderheid ten behoeve van een zeer kleine, maar zeer machtige en heersende minderheid.

Wat we zien bij de Arabische Lente, bij de Occupy-beweging en in anderen tekenen van verzet tegen de mysterieuze machten die de wereld regeren en hun humbug (zie J. P. Sartre), is een vorm van ‘subaltern bewustzijn’; mensen willen niet langer worden uitgebuit en worden uitgesloten van welvaart of macht. Het probleem is echter de verdeling; zolang de ‘subalternen’ zijn verdeeld in Noord/Zuid, autochtoon/immigrant en welke andere dichotomieën dan ook, zal er nooit sprake zijn van een daadwerkelijk bewustzijn. Een deel van de ontevredenen is er bovendien niet op uit de heersende macht te breken, maar wil ook een graantje meepikken. Hun aanspraken bevinden zich tot nu toe binnen de heersende dialoog en zijn dus nooit subversief genoeg om een wezenlijke verandering te bewerkstelligen in een krankzinnige relatie tussen sociale groepen die is gestoeld op grenzen, beperkingen en tegenstellingen.

Dit was wat Johan van der Keuken in 1980 al riep (en het is ook al aanwezig in zijn eerdere films uit de jaren zestig). Hij geloofde in het genereus delen van de wereld tot voordeel van allen; zijn helden waren altijd de ellendigen der aarde, zou Franz Fanon zeggen. Voor Van der Keuken is deze categorie echter breder is dan de gekoloniseerden bij Fanon: een blinde jongen, immigranten, arbeiders, werklozen, dat zijn de ellendigen in zijn films. Zelfs in zijn werk als filmmaker was het zijn filosofie om terug te geven en te delen. Dat is misschien de les die sommige politici nu eindelijk beginnen te leren wanneer ze iets verder kijken dan de cijfers en hun veel te veel op economie gebaseerde overwegingen. Linkse partijen worden weer zelfverzekerd omdat de mensen beginnen in te zien hoe ver de politiek omwille van bezuinigingen die voorbijgaan aan de essentie van het menselijke verwijderd kan raken van zijn menselijke basis .

Ik las het nieuws met in het achterhoofd wat Johan van der Keuken vroeger geloofde en zei, en ik kan mij maar niet aan de gedachte onttrekken dat, op de een of andere manier, de kunst de politiek weer op de goede weg kan helpen: Dus je probeert, zegt Johan van der Keuken tegen zijn zoon – hij heeft het over film, maar het lijkt alsof hij tegen een politicus spreekt – om heel dichtbij mensen te komen. Niet alleen hun werk, ook hun kwetsbaarheid, (…) Maar je kunt als filmmaker ook teruggeven, vind ik, in de manier waarop we filmen. Niet als een verhaal, niet als een parel die je van de buitenkant bewondert, wat natuurlijk ook mooi kan zijn. Maar we moeten naar binnen gaan, daar met onze camera’s fysiek aanwezig zijn, en dat moeten we ook laten zien. Voor mij is dat een fundamentele vorm van oprechtheid. Dat is de praktijk van het filmen. Ik heb er altijd van genoten de grenzen ervan op te zoeken.
Aldus sprak een genie.

[1] Johan van der Keuken, Het complete oeuvre (2006) door Total Film.

[2] Bhabha, Homi K. “The Voice of the Dom,” [Subaltern Studies IX The Present History of West Bengal] TLS, The Times Literary Supplement no. 4923 (8 Augustus 1997)

[3] Gramsci, Antonio, Selections from the Prison Notebooks, Londen: Lawrence en Wishart, 1973.

Engelish version

Source URL: https://eutopiainstitute.org/2012/02/tussen-kunst-en-politiek-de-voorspelling-van-johan-van-der-keuken/