🇳🇱 NederlandsPoliticsWorld

‘Blijf met jullie rotpoten af van onze rotherdenking’, Over de tijdgeest rond 4 mei

By Saturday 4 May 2013 No Comments

2012-4-5 mei herdenkingIn Vorden kan het dit jaar wel: tijdens de stille tocht die op 4 mei wordt gehouden mag locoburgemeester Paul Seesing (CDA) aan kop gaan om óók langs de graven van gesneuvelde Wehrmachtsoldaten te lopen. De organisatoren van de Dodenherdenking in het Gelderse dorp wonnen een paar maanden geleden het hoger beroep dat ze aanspanden tegen het rechterlijk verbod van vorig jaar. “Herdenking van dode Duitse soldaten kan passend zijn, maar niet op 4 mei en niet in één adem met de herdenking van slachtoffers van het nazibewind,” was toen het oordeel van de rechter die in de arm werd genomen door Federatief Joods Nederland.

” Van alle narigheid die Nederlanders tussen 1940 en 1945 meemaakten vormt de moord op 75% van de joodse Nederlanders het grootste en het meest onverwerkte oorlogsdrama. In 2013 is het nauwelijks meer voorstelbaar dat er na 1945 tientallen jaren voorbij gingen waarin de genocide geen centrale plaats innam tijdens 4-mei-herdenkingen. Toch heeft het nog tot in de jaren zeventig geduurd voordat er op nationaal niveau gerouwd werd om de uitsluiting, deportatie en vernietiging van verreweg het grootste deel van de Nederlandse joden. ”

De kleine maar immer wakkere joodse belangenvereniging werd in actiebereidheid naar de kroon gestoken door   jonge geestverwanten die zich aaneenschaarden rond de onheilspellende naam ‘Tradition is Our Future’. Op 4 mei liet TOF boven de plaats van herdenking een vliegtuigje rondcirkelen met de tekst ‘Vorden is fout!’

Misschien was het wel de aanblik van die banier in de lucht die veel deelnemers deed besluiten toch te doen wat ze in Vorden oorspronkelijk van plan waren. Terwijl de burgemeester zich hield aan het rechterlijk verbod liep het gros van de stoet demonstratief langs de tien graven van de Wehrmachtsoldaten die in Gelderland waren gevallen voor Hitler-Duitsland. ‘Blijf met jullie rotpoten af van onze rotherdenking’ was de boodschap die ze in Vorden uitzonden naar dat vliegtuigje in de lucht. Het was dezelfde intentie waarmee de joodse clubs in touw waren gekomen. Zij wilden voorkomen dat ‘hun nationale herdenking’ bezoedeld zou worden met een eerbetoon aan militairen die naar Nederland kwamen ter handhaving van het regime dat verantwoordelijk was voor ‘hun’ doden: de meer dan 100.000 Nederlandse joden die tussen 1940 en 1945 werden vermoord.

Inmiddels lijkt het erop het in Vorden weer zo zal gaan als vorig jaar. Opnieuw kwamen er protesten tegen het voornemen op 4 mei alle doden die in de Tweede Wereldoorlog rond het Gelderse dorp zijn gevallen. Uit vrees voor escalatie met actievoerders heeft het gemeentebestuur besloten dat de locoburgemeester toch maar niet langs het graf van de Wehrmachtsoldaten zal lopen, maar het ligt in de lijn der verwachtingen dat de meeste Vordenaren die deelnemen aan de stille tocht dit juist weer wel zullen doen.

Ook elders werd scherp gekeken naar voorgenomen Dodenherdenkingen waarbij oorlogsdoden die decennialang als ‘fout’ golden worden omarmd. Vorig jaar bleek al dat het organiserend comité van Vorden niet alleen staat in de wens het herdenken van de doden te verbreden. In het Brabantse plaatsje Geffen werd in oktober j.l. een monument onthuld waarop in grote letters ‘verzoening’ staat. Oorspronkelijk vielen de initiatiefnemers voor een ontwerp dat die hartenkreet extra cachet gaf: de gedenksteen zou tevens de namen bevatten van allen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in de omgeving van Geffen waren gevallen, inclusief Duitse militairen die werden gedood door geallieerde troepen. Na protesten van onder meer het Centraal Joods Overleg, een vereniging waarin ook de grootste joodse organisaties samenwerken, besloot men dan maar helemaal geen namen op het monument te zetten.

Het debat over de vraag wie er op 4 mei mogen of moeten worden herdacht lijkt gedomineerd te worden door aan de ene kant overwegend niet-joden die vinden dat het tijd wordt in het kader van de dodenherdenking de begrippen ‘goed’ en ‘fout’ overboord te zetten en aan de andere kant overwegend joden die hiertegen ageren uit naam van de joodse oorlogsslachtoffers. De meest pijnlijke confrontatie van vorig jaar rond deze kwestie was die tussen het Nationaal Comité 4 en 5 mei en een gelegenheidscoalitie van o.a. Auschwitz Comité en CIDI.

Ter opluistering van de 4-mei herdenking op de Dam in Amsterdam wordt elk jaar plaats ingeruimd voor een scholier die een zelfgeschreven gedicht mag voordragen. Anno 2012 wilde men eens niet een poëem over de gebruikelijke slachtoffers met een gebruikelijke variant op het credo ‘Nooit meer Auschwitz’. Het nationaal comité koos voor de lieve woorden van een 15-jarige jongen die begrip wilde kweken voor zijn oudoom die als lid van de Waffen-SS sneuvelde aan het Oostfront. De clash hierover liep hoog op en resulteerde erin dat de arme jongen uiteindelijk werd vervangen door een leeftijdgenoot met een onomstreden gedicht.

‘Maak van dodenherdenking geen Jodenherdenking’ kopte NRC Handelsblad in mei vorig jaar boven een opiniestuk. Daarin maakte de taalhistoricus Ewoud Sanders korte metten met de joodse verenigingen die zich verzetten tegen 4-mei-aandacht voor Duitse militairen en Nederlandse collaborateurs. “Joodse splintergroepen monopoliseren de dodenherdenking,” vond hij. Met zijn stuk doorbrak Sanders het beeld dat meningsverschillen over wie er op 4 mei moeten of mogen worden herdacht zich afspelen langs de lijnen joods/niet-joods. Zichzelf afficherend als lid van dezelfde joodse generatie als die waaruit veel actievoerders afkomstig zijn kwam hij met verwijten van “slachtoffergedrag” en “kortzichtigheid”. “Een keer per jaar kort stilstaan bij daders die evident ook slachtoffers waren van hun tijd, beschouw ik als een teken van beschaving,” was zijn conclusie. Voor het herdenken van de genocide op de joden was er in zijn ogen al een goede gelegenheid: de in joodse kring ingestelde Jom Hasjoa (dag van de sjoa).

Met zijn steun aan 4-mei-comité’s die tijdens de dodenherdenking aandacht willen besteden aan het lot van gesneuvelde Duitse dienstplichtigen en nationaalsocialistische jongens die zich lieten ronselen voor het Oostfront deed Sanders mij denken aan het pacifistisch wereldburgerschap waarmee een belangrijk deel van mijn joodse familie in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw tot wasdom kwam. Als vooroorlogse leden van de Arbeiders Jeugd Centrale, de sociaaldemocratische jeugdbeweging, voelden zij zich aangesproken door het kosmopolitische ideaal dat werd verwoord in het bekende zinnetje ‘er is maar één land: de wereld, er is maar één volk: de mensheid’. Het humanisme dat hun werd aangereikt ging gepaard met radicale opvattingen over ontwapening. Evenals hun geestverwanten van niet-joodse huize steunden ze het credo ‘geen man, geen vrouw, geen cent voor het leger’.

Het waren opvattingen die opkwamen na de enorme slachtpartij die Eerste Wereldoorlog heette. De miljoenen jonge mannen die in hun loopgraven waren gedood of verminkt werden collectief beschouwd als misleide slachtoffers. Of het nu ging om Duitse, Franse of Engelse jongens: het was één groot macaber schouwspel geweest hoe ze zich hadden laten wijsmaken dat ze met hun leven niets beters konden doen dan het te offeren in naam van een natie.

De oorlog van ‘1914-1918’ was het tot dan toe bloedigste conflict dat in Europa werd uitgevochten,  een oorlog die in de ons omringende landen nog altijd voortleeft in de collectieve herinnering en al bijna een eeuw lang jaarlijks volgens dezelfde rituelen wordt herdacht. In het destijds neutraal gebleven Nederland is de nagedachtenis aan ‘de grote oorlog’ uiteraard meer dan overschaduwd door eigen herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Dat gold in hevigste mate voor wie uit joodse ouders was geboren.

Voor overlevenden die voor de oorlog het Joodse geloof verruilden voor de filosofie van het wereldburgerschap moet de Duitse bezetting extra schokkend zijn geweest. Ze hadden geleefd volgens dat mooie credo ‘er is maar één land: de wereld, er is maar één volk: de mensheid’, ze werden vervolgd omdat ze Joods waren. Evenals de rest van Europa moesten ze verder in de wetenschap dat geen enkel verlichtingsideaal een dam had kunnen opwerpen tegen Auschwitz en Sobibor, de vernietigingskampen waar de meeste van hun familieleden en vrienden aan hun einde waren gekomen.

Van alle narigheid die Nederlanders tussen 1940 en 1945 meemaakten vormt de moord op 75% van de joodse Nederlanders het grootste en het meest onverwerkte oorlogsdrama. In 2013 is het nauwelijks meer voorstelbaar dat er na 1945 tientallen jaren voorbij gingen waarin de genocide geen centrale plaats innam tijdens 4-mei-herdenkingen. Toch heeft het nog tot in de jaren zeventig geduurd voordat er op nationaal niveau gerouwd werd om de uitsluiting, deportatie en vernietiging van verreweg het grootste deel van de Nederlandse joden.

Evenals de geschiedschrijving over de oorlog is ook de manier waarop de oorlog werd herdacht telkens weer beïnvloed door de tijdgeest. Vanzelfsprekend was er kort na de oorlog geen denken aan dat er officieel zou worden getreurd om gevallen Duitsers of collaborateurs. De populariteit van het denken in grijstinten, waarin het verschil tussen goed en kwaad, slachtoffers en daders soms bijna wordt weggenuanceerd, is pas iets van de laatste tijd. Maar in de eerste decennia na de oorlog was er ook hoegenaamd geen aandacht voor wat later ‘de Holocaust’ ging heten. Overheersend was het beeld van een moedig klein land dat zich had verzet tegen vreemde overheersing. Het was een beeld dat werd gecreëerd als bindmiddel voor de Nederlandse natie in wederopbouw. In het wij-gevoel dat Nederlanders kregen aangereikt was geen plaats voor de vele joden die waren vernietigd.

Daarin kwam pas verandering nadat begin jaren zeventig commotie ontstond over de door de toenmalige minister van Justitie, Dries van Agt (KVP) voorgestelde vrijlating van de laatste drie Duitse oorlogsmisdadigers die vastzaten in de Koepelgevangenis van Breda. Tijdens de Kamerdebatten daarover was het psychische leed van de overlevenden het belangrijkste argument tegen die vrijlating. Het was een in de behandeling van oorlogstrauma’s gespecialiseerde psychiater, de Leidse professor Bastiaans, die dankzij een tv-documentaire grote invloed kreeg op het debat, dat werd gewonnen door de tegenstanders van vrijlating.

Die debatten over de Drie van Breda en de impact van de eerste openbare uitingen van verdriet onder joodse overlevenden zijn onlosmakelijk verbonden met de cultuuromslag die destijds plaatsvond. De jaren van wederopbouw, waarin normen als flink zijn, vooruitkijken en doorwerken de boventoon hadden gevoerd, maakten plaats voor de jaren van welvaart waarin het tonen en verwerken van verdriet een steeds hogere waardering kregen. In de hiërarchie van het leed dat erkent diende te worden stonden de joodse overlevenden bovenaan en dat was af te lezen aan de modernisering van de nationale oorlogsherdenkingen.

Naast aandacht voor wat op 4 mei doorgaans ‘het onmetelijke verdriet van de overlevenden’ werd genoemd, kwam er in de loop der jaren ook steeds meer ruimte voor bezinning op het feit dat maar zo weinig Nederlandse joden de Tweede Wereldoorlog hadden overleefd. Het percentage Nederlandse joden dat in 1945 weer ‘opdook’ was veel lager dan het percentage Belgische, Franse en Italiaanse joden dat aan de dood was ontsnapt, een pregnant feit dat in de jaren tachtig en negentig in de schijnwerpers werd gezet. De naoorlogse neiging het lot van de joden te verbinden met de wensgedachte dat het Nederlandse volk één was geweest tegen de nazi’s had plaatsgemaakt voor het tegenovergestelde. Uiteindelijk riep ook koningin Beatrix op lering te trekken uit het grote aantal joden dat uit Nederland was weggevoerd. ‘Het verzet was niet algemeen,’ zei ze in haar kersttoespraak van 1994. ‘Immers, de meesten verkozen zo gewoon mogelijk door te leven in de hoop vooral zelf te overleven. Hun ogen keken daarom soms de andere kant op wanneer op klaarlichte dag duistere dingen gebeurden.’

Die toespraak van het staatshoofd vond plaats in de periode waarin menig 4 en 5 mei comité begon na te denken over een toekomstige invulling van de dodenherdenkingen die ook aansprekend zou zijn voor Nederlanders die geen eigen herinneringen meer zouden hebben aan de Tweede Wereldoorlog. Het was tevens de tijd waarin de eerste extreemrechtse clubjes waren opgestaan die het hadden gemunt op wat destijds ‘de culturele minderheden’ werden genoemd. Nederland was ‘permanent van kleur verschoten’, zoals gezagdragers graag benadrukten, en de dodenherdenking kwam in het teken te staan van het streven naar een ontspannen multiculturele samenleving. Onder verwijzing naar een ‘toen’ waarin de joden onder een verlammend nietsdoen van de omstanders waren uitgesloten, gedeporteerd en vernietigd werd ‘nu’ opgeroepen tot waakzaamheid tegen hedendaagse vormen van racisme.

Is de groeiende voorliefde van organisatoren van Dodenherdenkingen voor het omarmen van Wehrmachtsoldaten en Nederlandse collaborateurs in 4-mei-ceremonies misschien een symbool voor het afnemende begrip dat juist Nederland de laatste jaren opbrengt voor migranten en asielzoekers? Gaat de nieuwe gretigheid waarmee illegalen worden behandeld alsof ze gevaarlijke criminelen zijn en waarmee wangedrag van sommige Turkse of Marokkaanse Nederlanders onder de aandacht wordt gebracht misschien gepaard met een soortgelijke gretigheid om afscheid te nemen van het idee dat de Jodenvervolging juist in Nederland een drama was waaruit ook niet-joden lessen kunnen trekken?  Of is het een poging om de eenwording van Europa vorm te geven door van het verhaal over de Tweede Wereldoorlog een gemeenschappelijk verhaal te maken?

Over de betekenis die gegeven kan worden aan de huidige verschuiving in het nationale 4-mei-gevoel valt over pakweg tien jaar vast meer substantieels te zeggen. Maar ik hoop wel dat het debat hierover niet beperkt wordt tot de vaste cliché’s over joden en niet-joden. Onder de 52.000 Nederlanders die tegenwoordig worden meegeteld bij de joodse gemeenschap in ons land zijn ongetwijfeld meer mensen te vinden die van mening zijn dat de begrippen ‘goed’ en ‘fout’, ‘slachtoffers’ en ‘daders’ goeddeels overboord moeten als het over de Tweede Wereldoorlog gaat. Maar ook onder diegenen die zich geneerden voor dat rare vliegtuigje met ‘Vorden is fout’ en die een heel eind meegaan in de redenering dat een rigide zwart-wit-denken niet behulpzaam is als je de oorlogsgeschiedenis wilt begrijpen zijn er velen met een gevoel van onbehagen bij de gelijkschakeling van Nederlanders die in vernietigingskampen werden vermoord omdat ze joods waren en militairen die vochten aan de kant van de nazi’s.

Inmiddels is Nederland vergeven van de monumenten en stenen die herinneren aan Joden, soms zelfs aan hele Joodse gemeenschappen, die ‘niet meer terugkwamen’. Ook het aantal biografische boeken en herdenkingsgeschriften waarin joden die werden vergast uit de vergetelheid worden gehaald groeit nog steeds gestaag. De gedrevenheid waarmee initiatieven worden genomen om de Jodenvervolging voelbaar te maken grenst soms bijna aan het ziekelijke. En diegenen die vinden dat de nagedachtenis aan de Sjoa op 4 mei niet langer centraal hoeft te staan hebben wel een punt als ze zeggen dat daarvoor met het in joodse kring invoeren van Jom Hasjoa al een speciale dag is ingesteld. Toch zou ik het een misser vinden als het idee wordt losgelaten dat de moord op het grootste deel van de joodse minderheid ook van betekenis is voor de niet-joodse meerderheid. Zoals de Pakistaans-Britse schrijver Ziauddin Sardar een keer tegen me zei: ‘De Holocaust was niet alleen een drama voor de joden, het was een drama voor de mensheid.’

Marja Vuijsje is schrijfster. Dit stuk volgt de lijnen van haar op 28 april in Zwolle te houden Waanders-lezing. Haar boek ‘Ons kamp, een min of meer joodse geschiedenis’ stond op de longlist van de Libris Geschiedenis Prijs 2012 en is genomineerd voor de Gouden Boekenuil 2013, de Belgische literatuurprijs die op 4 mei a.s. wordt uitgereikt.

Marja Vuijsje

Marja Vuijsje

Zij is freelance journalist. Ze werkte jarenlang als redacteur voor het maandblad Opzij, schreef onder meer voor Vrij Nederland en Het Parool en was redactiechef van het radioprogramma Met het oog op morgen. Haar boek 'Joke Smit, biografie van een feministe' (Uitgeverij Atlas, 2008) werd genomineerd voor de Grote Geschiedenis Prijs 2009 en stond op de Tiplijst van de AKO-Literatuurprijs 2009.c